De Cock glimlachte. ‘De eerste aanwijzing gaf Van Dinterloo zelf in zijn rouwcirculaire. Het was een wrang grapje. Duidelijk bedoeld voor Diana van Gellecom. Op die circulaire stond aan het slot: op verzoek van de overledene geen krokussen of andere bloemen. Een vreemde tekst met een duidelijk accent op krokussen.
Ik wist er echter niets mee te beginnen, tot wij in het stadje De Rijp met de chauffeur van Van Gellecom spraken. Hij zei, toen we de tuin van het chalet bewonderden, dat mevrouw Van Gellecom groene vingers had. Letterlijk zei hij: wat zij met bomen en planten kan doen, is onvoorstelbaar. Ze ziet zelfs kans om krokussen in het najaar te laten bloeien.’
Fred Prins keek hem verrast aan. ‘Krokussen in het najaar?’
De Cock knikte traag. Met opgestoken vinger gebaarde hij in de richting van Fred Prins. ‘Daar waren de krokussen weer, krokussen in het najaar. Vooralsnog ontging mij de betekenis, maar ik was attent. Toen ik bij een gerenommeerd tuincentrum informeerde, zei men mij dat er geen krokussen in het najaar bloeiden. In het najaar bloeide wel een bolgewas dat heel veel op een krokus leek, de naakte juffer.’
Fred Prins grijnsde in onbegrip. ‘Wat was daar voor bijzonders aan?’ De Cock boog zich naar hem toe. ‘Veel… heel veel. De bol bloeit, zogezegd, in het najaar. Het is een zogenaamde naaktbloeier en wordt in Nederland daarom meestal naakte juffer genoemd. Haar ware naam luidt colchicum autumnale of herfsttijloos, genoemd naar Medea van Colchis, een gifmengster uit de Griekse mythologie.’
‘Gif?’
‘Precies, colchecine, een zwaar vergif, dat onze Diana van Gellecom in haar eigen achtertuintje verbouwde, met maar één doel… haar man naar een andere wereld te helpen, wanneer haar dat zo uitkwam.’
Vledder kwam uit zijn stoel omhoog. ‘Ze deed het,’ riep hij uit. ‘Verdomd… zij deed het.’
De Cock wreef zich achter in de nek.
‘Inderdaad… ze deed het. Diana van Gellecom hield van uitdagingen. Het was een soort hartstocht, die haar dreef. Ze moet gevoeld hebben dat ik veel van de naakte juffer wist. Toch diende ze haar man colchecine toe, in een whisky-soda die ze toastend met hem ophief om zijn behouden terugkeer uit Amerika te vieren.’
Fred Prins siste van tussen zijn tanden.
‘Wat een rotwijf!’
Vledder keek de grijze speurder verwonderd aan. ‘Je hebt haar niet gearresteerd.’
De Cock schudde het hoofd.
‘Ik ben met mijn flesje urine van Purmerend naar De Rijp gereden. Daar heb ik haar in alle gemoedelijkheid verteld, dat ze een poging had gedaan om haar eigen man te vermoorden. Ik liet haar het bewuste flesje zien en zei haar dat laboratoriumproeven hadden uitgewezen, dat het colchecine bevatte. Ik zei haar ook, dat ik het flesje per ongeluk uit mijn handen zou kunnen laten vallen als… als ze bereid was haar medewerking te verlenen bij het ontmaskeren van de maniak-moordenaar.’
Mevrouw De Cock keek haar man onthutst aan.
‘Dat is… chantage, een uiterst gemene chantage.’
De Cock knikte bedaard.
‘Je hebt gelijk. Volkomen. Het is zelfs meer dan dat. Het Wetboek van Strafrecht voorziet er heel duidelijk in. Ik denk alleen, dat men het zonder haar verklaring moeilijk zal kunnen bewijzen.’
In de ogen van mevrouw De Cock glansde onbegrip.
‘Hoe kon je het doen?’
De grijze speurder spreidde beide armen.
‘Ik wilde deze avond beginnen met een pleidooi… een pleidooi voor mijzelf, maar niemand van jullie had interesse. Ik heb mijn kennis van de naakte juffer gebruikt, zo je wilt misbruikt, om Diana van Gellecom te dwingen een gevaarlijke opdracht voor mij uit te voeren, een opdracht waarbij haar eigen leven wel degelijk op het spel stond. We weten van Jan van Looijen, dat de twee dodelijke karateslagen in een fractie van een seconde konden worden toegebracht. En daarvoor konden we haar geen afdoende bescherming bieden.’
Fred Prins snoof.
‘Gaat ze nu scheiden van haar man?’
De grijze speurder schudde het hoofd. Hij blikte naar de fraaie pendule op de schoorsteen.
‘Een half uurtje geleden stond ze met de Rolls Royce voor het ziekenhuis van Purmerend. Liefdevol en zorgzaam leidde ze haar man naar de wagen en bracht hem thuis.’
Vledder keek hem wantrouwend aan.
‘Waar is het flesje met urine?’
De Cock maakte een verontschuldigend gebaartje.
‘Het viel per ongeluk uit mijn handen op de stenen vloer. Opnieuw urine nemen had geen zin meer. De nieren van Van Gellecom hebben inmiddels hun werk gedaan en al het gif uit het lichaam verwijderd.’
‘En de laboratoriumanalyse?’
De Cock grijnsde. ‘Er is nooit een analyse geweest.’
17
Een trage, slome regen daalde mistroostig uit een laag wolkendek. Het zat zo diep, zo vast, dat het leek alsof het nooit meer zou weggaan, alsof het in Amsterdam verder eeuwig zou regenen.
De Cock trok de kraag van zijn jas omhoog en drukte zijn oude hoedje verder naar voren. In zijn zo typische slenterpas schuifelde hij over het grind van de oude begraafplaats. Het water droop van zijn gezicht.
Gajus van Leeuwen werd begraven. De Cock wilde erbij zijn, uit piëteit en uit een onbestemd gevoel van schuld aan zijn dood.
De begraafplaats zag er triest en verlaten uit. De bloemen kleurden niet en zelfs de vogels hielden zich schuil. De Cock slenterde gebogen verder. Toen hij opkeek, zag hij in de verte een vrouw. Ze stond eenzaam en alleen onder een afdakje van de aula.
Toen hij naderbij kwam, gleed een glimlach van herkenning om zijn lippen. ‘Moeder van Leeuwen,’ riep hij verwonderd. ‘Wat doet u hier?’
Ze keek naar hem omhoog.
‘Ik wacht tot hij er is.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Bent u alleen gekomen?’
Ze knikte. Water droop van haar vilten hoedje.
‘Met de tram.’
De Cock schudde wat geërgerd het hoofd.
‘U had moeten meerijden… in een volgwagen.’
Ze liet haar hoofd wat zakken.
‘Ze hebben het mij gevraagd, maar ik wilde niet.’
De Cock keek haar onderzoekend aan.
‘Waarom niet?’
Ze zuchtte.
‘Voor de schande. Iedereen weet nu toch wie hij is… was.’
De Cock klemde zijn lippen op elkaar. Hij nam haar kleine kin in zijn grove hand en tilde haar hoofd omhoog.
‘Het is jouw kind, is het niet? Wil je hem na zijn dood nog verloochenen?’
Er gleden tranen uit haar ogen. Ze legde haar hoofd tegen zijn natte jas en snikte.
Een grote lijkwagen reed met oneerbiedige snelheid de begraafplaats op. Bij de aula remde de wagen. De wielen knarsten in het grind. Er stapte een man uit en liep op een holletje naar hen toe.
‘Komt u voor die meneer Van Leeuwen?’
De Cock knikte.
‘O,’ zei de man. Hij was zichtbaar teleurgesteld. Kennelijk had hij niemand verwacht. ‘U kunt ons volgen.’ Hij rende door de regen naar de wagen terug. Stapvoets reed hij verder de begraafplaats op.
Moeder Van Leeuwen en De Cock volgden. Ze liepen zwijgend naast elkaar. De glanzende wagen zoemde voor hen uit. Na een minuut of tien kwam hij langzaam tot stilstand. Ze keken langs de wagen. Bij de open groeve stond een vrouw met twee kinderen. De Cock voelde hoe de oude vrouw zich dichter tegen hem aandrukte. Hij keek bezorgd opzij.
‘Wat is er?’
‘Zij.’
‘Wie?’
‘Marie… de vrouw met wie Gajus getrouwd was.’