‘En dat zijn de kinderen?’
Ze knikte.
De Cock voelde hoe haar oude lichaam plotseling verstijfde. ‘Wat moet zij hier?’ siste ze. ‘Wat moet ze hier? Ze heeft hier niets meer te zoeken.’
De Cock trok haar wat ruw achter de lijkwagen terug. Zijn gezicht stond ernstig.
‘Haat,’ zei hij strak, ‘is een ziekte. Uw zoon is eraan te gronde gegaan.’
Ze keek hem aan. De Cock zag hoe de strakke trekken op haar gezicht langzaam vergleden, hoe zijn woorden tot haar doordrongen. Ze liet zijn arm los en schuifelde langs de wagen naar de groeve. Van een afstandje keek de grijze speurder toe hoe de vrouw haar begroette, hoe de kinderen aan haar zijde gingen staan.
De Cock draaide zich om. Hij wilde geen confrontatie. Hij wilde het gezicht niet zien van de vrouw, de snuitjes van de kinderen. Gajus van Leeuwen was dood, en hij had ongelijk.
Eenzaam en met een vreemd leeg gevoel in zijn hart waggelde hij de begraafplaats af. Buiten de poort schoof hij in zijn oude Volkswagen. Hij startte de motor. In een verkeerde versnelling schokte hij de weg op.