Выбрать главу

De Cock knikte vaag, nadenkend. Het leek alsof hij de opmerking van de jonge Vledder niet had gehoord. ‘Wat weten we van haar?’ De jonge rechercheur raadpleegde met duidelijke tegenzin zijn notities. ‘Sylvia van Regensbergen,’ begon hij hardop, ‘drieëntwintig jaar. Op haar zestiende liep ze voor het eerst van huis weg. Ze werd een paar maal teruggevoerd, maar nam, ondanks uitgebreide politie- en voogdijbemoeiingen, steeds weer de benen. Ze trouwde op achttienjarige leeftijd met ene Jacob van Tongeren, een oudere, gefortuneerde zakenman, met wie ze nog steeds in een echtscheidingsprocedure is gewikkeld. Al vanaf haar negentiende jaar kleedt ze zich avond aan avond publiekelijk uit. Volgens mensen, die daar kijk op hebben, met veel raffinement en plezier. Haar relaties met mannen zijn dan ook talrijk. Ze is echt geen meisje, van wie nog gezegd kan worden, dat ze met lichamelijke en geestelijke ondergang wordt bedreigd.’[2] Hij pauzeerde even, plukte grijnzend aan zijn kin. ‘Je kan beter zeggen, dat ze aan de lichamelijke en geestelijke ondergang van anderen werkt.’

De Cock stond van zijn stoel op. ‘Ze verdween,’ zei hij kortaf. Vledder maakte een wrevelig gebaar. Het is een merkwaardige samenloop. Inderdaad. Maar tussen haar verdwijnen en de dood van Van Dinterloo behoeft geen enkel verband te bestaan. Onze frivole Sylvia kan zich wel een nieuw vriendje hebben verworven met wie ze, wie weet waar, ergens op Ibiza zit.’

De Cock tuitte zijn lippen. ‘Het kan,’ zei hij bedachtzaam. Hij keek op zijn jonge collega neer. ‘Heb je haar adres?’ Vledder knikte.

‘Fleerdehoeve 784, een flat in de Bijlmermeer.’

Het was fraai zomers weer. Een vriendelijk zonnetje stond hoog aan de hemel. Statige cumuluswolken dreven als trotse zwanen in het blauw. Een zacht, koel briesje streek langs de uitgestrekte gaanderijen. De Cock had geen oog voor de wijdse blik, die de negende verdieping hem bood. Hij drukte zijn oude hoedje wat dieper op het hoofd en keek naar de nummering. Bij 784 bleef hij staan. Op de deur was een lichtmetalen schildje met ‘sylvia van regensbergen’ in kleine zwarte letters zonder kapitalen.

Vledder drukte op de bel en wachtte. Er verstreken minuten zonder reactie. Opnieuw belde Vledder.

De Cock slenterde langs de ramen en probeerde naar binnen te kijken. Het lukte niet. De gordijnen waren hermetisch gesloten. Hij vond geen enkele kier waardoor hij wat kon zien. Na enige tijd haalde de grijze speurder het apparaatje uit zijn zak, dat hij eens, al weer lang geleden, had gekregen van zijn vriend en tegenspeler Handige Henkie. Het was een afscheidsgeschenk toen de oude inbreker besloot de penoze voorgoed vaarwel te zeggen. De Cock schoof de fijnstalen baarden uit het koperen houdertje en koos er zorgvuldig eentje uit. De jonge Vledder volgde zijn verrichtingen. ‘Je krijgt hier nog eens een hoop gedonder mee,’ zei hij bestraffend. ‘Dit is braak, huisvredebreuk. Dat kan je als ambtsdrager gewoon niet maken.’ De Cock trok grinnikend zijn schouders op. ‘Ik ben, vrees ik, nooit zo’n beste ambtsdrager geweest.’ Hij stak het stalen staafje in het slot en tastte met zijn gevoelige vingers de inwendige palletjes af. Het duurde precies tachtig seconden, toen klikte het slot terug. Voorzichtig drukte De Cock de deur open. Vledder volgde schoorvoetend. Vanuit een klein portaal kwamen ze in een ruime hal. Het was er schemerig, half duister. Het enige licht kwam via een matglazen paneel in de portaaldeur. De Cock keek rond. Aan de kapstok hingen twee modieuze damesmantels en een vreemd model hoed. Naast de kapstok stond een zwaar eiken dekenkist met fraaie reliëfs. Voorzichtig tilde hij het deksel op. De kist was leeg. Langzaam liet hij het deksel zakken. De scharnieren piepten.

Er hing een sombere, haast onheilspellende sfeer in de woning, een geladenheid, die bijna tastbaar was. De Cock voelde de spanning in zijn vingertoppen tintelen. Hij snoof en rook een parfum, dat hij herkende.

Rechts in de hal stond een deur op een kier. De Cock liep er bedachtzaam heen en drukte ertegen met de punt van zijn schoen. Langzaam gleed de deur open. Een deel van een kamer werd zichtbaar. In het schijnsel van een rose schemerlamp lag op een wit wollen Berberkleed het fraaie lichaam van een jonge vrouw.

Vledder, achter hem, hijgde in zijn nek.

‘Sylvia van Regensbergen,’ lispelde hij.

De Cock knikte somber.

‘Vermoord.’

Op het doorgaans vriendelijke gelaat van de oude speurder kwam een harde trek. Hij had tijdens zijn lange loopbaan bij de recherche vele slachtoffers van moord gezien, maar nog nooit had de dood zich zo gruwelijk gepresenteerd als nu. Het werkte als een verdoving. Moeizaam schudde hij het van zich af. Hij ging de kamer in en boog zich over het lichaam. Ze lag op haar rechterzijde. De onderbenen gekruist. Een straaltje geronnen bloed liep uit de verminkte oogkassen. Het had een donker plasje gevormd op het witte Berberkleed. Ze was dood, zonder twijfel. Hij voelde aan haar wang. De kilte van haar huid trok de warmte uit zijn hand. Hij kwam weer overeind en liet zijn scherpe blik door de kamer dwalen. Dichtbij, op de glazen plaat van de salontafel, lagen enige rose kaartjes. Het waren keurig verzorgde reclame-visitekaartjes. ‘Kom naar Casa Erotica,’ las hij, ‘het nieuwe sextheater aan de Achterburgwal.’ Hij liet de kaartjes door zijn handen glijden. Plotseling ontdekte hij op de achterzijde van een van de kaartjes aantekeningen in potlood. Hij hield het onder het licht van de schemerlamp. In kleine, priegelige, maar toch wel herkenbare lettertekens stond: Freek van Dinterloo, Rozenlaan 387 in Bloemendaal.

4

De grijze speurder wuifde afwerend. Rond zijn brede mond dartelden grillige accolades in een milde grijns. ‘Nee, nee, beslist niet,’ zei hij strak, doch beminnelijk. ‘Ik voel er niets voor om in een onderzoek te stappen, dat al maanden loopt.’

Commissaris Buitendam, de lange statige politiechef van het politiebureau aan de Warmoesstraat, gebaarde heftig. Rode blosjes lagen op zijn wangen. De weigering wond hem op. ‘Ik wil een man van jouw kaliber en verdienste, De Cock, niet bevelen.’ Hij sprak geaffecteerd, met een ondertoon van dreiging. ‘Maar gelet op de dood van Sylvia van Regensbergen…’

De Cock schudde het hoofd. ‘Het was puur toeval, dat ik haar ontdekte. Ik was niet op zoek naar de maniak, verre van dat. Ik zocht naar achtergronden van de dood van een jonge professor.’ Commissaris Buitendam klemde zijn dunne lippen op elkaar. ‘Er is nu ook een slachtoffer in ons eigen district gevallen. Daarom acht ik het jouw plicht om het onderzoek over te nemen.’ De Cock keek zijn chef verward aan. ‘Het hele onderzoek?’ vroeg hij verbaasd.

De commissaris knikte bedaard. ‘Het hele onderzoek,’ herhaalde hij plechtig. ‘Het is een dringend verzoek van de hoofdcommissaris persoonlijk. Hij is van mening dat de moderne aanpak in deze affaire heeft gefaald, ondanks de vele inspanningen.’ De Cock streek met zijn hand over het stugge grijze haar. ‘Toch,’ zei hij licht aarzelend, ‘doe ik het liever niet. Ik weet van die hele affaire niets af. Ik heb mij er nog geen dag mee beziggehouden. Ik weet alleen wat er in de kranten staat.’

De statige politiechef schudde resoluut het hoofd. ‘Dat is geen motief. Je kan en mag niet weigeren, De Cock. Dat is… dat is ronduit onbehoorlijk.’

De grijze speurder reageerde opstandig. ‘Het is ronduit onbehoorlijk een oude man zo’n onderzoek op te dragen.’

Commissaris Buitendam keek zijn medewerker strak aan. ‘Je kunt je moeilijk op je leeftijd beroepen. Bij je laatste medische keuring was geen spoor van teruggang te bemerken. Je zintuigen functioneren nog voor honderd procent. Je hebt lichamelijk de conditie van een jonge kerel.’

De Cock grinnikte vreugdeloos. ‘Alleen geestelijk zit ik een beetje kronkelig in elkaar. Bij een volgende medische keuring zal ik ervoor zorgen, dat ik er niet zo blakend uitzie. Dat werkt alleen maar verwarrend.’ Hij trok zijn brede schouders op en maakte een hulpeloos gebaartje. ‘O.k.,’ sprak hij berustend. ‘Hoeveel slachtoffers zijn er al gevallen?’

вернуться

2

Politieuitdrukking: motivering om minderjarigen naar ouders en voogden terug te voeren.