Выбрать главу

‘Oud zeer. We komen oorspronkelijk uit Putten op de Veluwe. Omdat moeder drie dochters had en geen man, werd ze met de vinger nagewezen. Vader en moeder Nederveldt hebben destijds in de Puttense gemeenschap nogal heftig tegen moeder geageerd.’ De Cock knikte begrijpend.

‘En Patrick was hun zoon.’

Beatrijs zuchtte.

‘Al is hij wat driftig, in mijn hart houd ik nog steeds van Patrick, maar als hij dit op zijn geweten heeft, dan moet hij worden gestraft.’

De Cock knikte instemmend.

‘Uw zusters Angela en Christina zijn ook getrouwd geweest?’ ‘We zijn alledrie,’ antwoordde Beatrijs hoofdschuddend, ‘niet erg gelukkig in de liefde geweest.’

‘Hoe kwam dat?’

‘Misschien zijn steeds de verkeerde mannen op ons af gekomen. Misschien ook waren wij te gretig, wilden wij zo graag, waren we niet kritisch genoeg. Ik trouwde Patrick en Christina koos voor een advocaat.’

‘A lexa nder Min nedor per.’

‘Dat is hem. Alexander Minnedorper. Kent u hem?’ ‘Ik heb wel eens van hem gehoord. Hij heeft niet zo’n beste reputatie.’

‘Niet ten onrechte. Toen Christina van nabij zag op welke wijze die man met zijn cliëntèle omging, welke wegen hij bewandelde, welke relaties hij had, waren haar aanvankelijke gevoelens van genegenheid en liefde snel verdwenen. Ze vluchtte naar huis en weigerde terug te keren.’

‘Het huwelijk werd ontbonden?’

‘Gelukkig. Na ruim een jaar. Die Alexander Minnedorper heeft het ons knap lastig gemaakt. Hij startte procedures op om Christina te bewegen, te dwingen om bij hem terug te komen.’ ‘En Angela?’

Het gezicht van Beatrijs betrok. Ze kwam nerveus uit haar stoel overeind.

De Cock keek naar haar op.

‘Wat is er?’

‘Die brief.’

De Cock keek haar niet-begrijpend aan.

‘Welke brief?’

Beatrijs duimde over haar schouder.

‘Die zit in mijn tasje en dat ligt in de behandelkamer. Een ogenblikje. Ik ben zo terug.’

Beatrijs verliet de woonkeuken. De Cock overwoog om haar na te gaan, maar bleef zitten. Na enkele seconden was ze in de woonkeuken terug. Ze nam weer plaats en schoof De Cock een opengescheurde envelop toe.

‘Die vond ik vanmorgen hier in de brievenbus.’

De Cock bekeek de envelop. Er was geen postzegel en geen stempel. Daarna nam hij de brief uit de envelop en las hardop:

‘ Hoera, hoera, wat een heerlijke dag. Dat oude wijf is dood. Nu jullie nog.

Bertus.’

De grijze speurder schoof de brief weer in de envelop. Hij keek op.

‘Rooie Bertus.’

Beatrijs knikte.

‘Albertus de Graaf, de ex van Angela.’

Bram van Wielingen zette zijn aluminium koffertje naast zich op de vloer.

‘Je begint je leven te beteren, De Cock,’ sprak hij vriendelijk. ‘Dit is een redelijk christelijk uur. In de regel laat je mij midden in de nacht opdraven.’

De fotograaf blikte om zich heen.

‘Ik was hier van de week toch ook?’

De Cock wees naar de dode Angela.

‘Toen hing aan die deur niemand.’

Bram van Wielingen grijnsde.

‘En daar had volgens jou wel iemand gehangen?’

‘De moeder van deze vrouw.’

De fotograaf keek hem nadenkend aan.

‘Die moeder was toch verdwenen? Hebben jullie haar al gevonden?’

‘Diezelfde dag nog. De dochters hadden haar op de Veluwe in het Speulder- en Sprielderbos begraven.’

Bram van Wielingen wees omhoog.

‘Was zij een van die dochters?’

‘Een van de drie.’

Bram van Wielingen bukte zich en plukte zijn Hasselblad uit zijn koffertje.

‘Ben je weer alleen?’

‘Je bedoelt: waar is Vledder?’

‘Precies. Het is vreemd jou zonder hem te zien.’

‘Vledder was bij de exhumatie en is nu op Westgaarde bij de sectie van de moeder.’

‘Zijn ze de hele familie aan het uitmoorden?’

De Cock negeerde de vraag.

‘Schiet gauw een paar plaatjes. Ook van dat omgevallen bankje. Heb je kleur?’

‘Ja.’

‘Ik wil een paar close-ups van haar voeten.’

‘Waarom?’

‘Daar zijn geen lijkvlekken. Bij een dood door ophanging hadden die er moeten zijn. Het betekent dat ze in een andere houding is gestorven.’

‘Niet hangend aan een strop.’

‘Exact.

Bram van Wielingen monteerde een flitslicht.

‘Nog andere wensen?’

De Cock wees omhoog.

‘Als we haar hebben losgemaakt, wil ik, net als een paar dagen geleden, van de bovenkant van die deur foto’s van de beschadigde houtvezels.’

Bram van Wielingen knikte begrijpend. Hij pakte zijn Hasselblad op en flitste in het dode gelaat.

De oude rechercheur draaide zich om. Bij de toegangsdeur tot de wachtkamer van de vermoorde chiromantiste stond dokter Den Koninghe met in zijn kielzog twee geüniformeerde broeders van de Geneeskundige Dienst met hun onafscheidelijke brancard. De grijze speurder liep op de oude lijkschouwer toe en begroette hem hartelijk. De Cock had een zwak voor de excentrieke dokter met zijn ouderwetse grijze slobkousen onder een deftige streepjesbroek, zijn stemmig zwart jacquet en zijn verfomfaaide groen uitgeslagen garibaldihoed.

‘Hoe maakt u het?’ vroeg hij vriendelijk.

‘Best.’

De oude rechercheur leidde dokter Den Koninghe naar de dode vrouw aan de deur.

‘Het is moord.’

De lijkschouwer keek omhoog.

‘Ik kan haar zo niet bekijken.’

De Cock keek naar Bram van Wielingen.

‘Ben je klaar?’

De fotograaf knikte.

‘Je kunt haar dumpen.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Wat een taalgebruik,’ sprak hij verwijtend. ‘Een dode dump je niet.’

De oude rechercheur wenkte de broeders naderbij.

‘Til haar even iets op, zodat haar gewicht niet aan het koord hangt.’

Hij wendde zich opnieuw tot Bram van Wielingen.

‘Maak aan de andere kant van de deur het koord van de kruk los en gooi dat over de deur heen. Ik wil de houtvezelsporen niet bederven door haar gewoon te laten zakken.’

Bram van Wielingen gehoorzaamde als een schooljongen. Toen hij het koord had losgemaakt, lieten de broeders het lichaam van Angela zachtjes op de vloer glijden.

Dokter Den Koninghe nam zijn garibaldihoed af, trok de pijpen van zijn streepjesbroek iets omhoog en knielde bij de dode neer. Hij bekeek de diepe insnoeringen aan de hals. Daarna schoof hij het inposante gewaad met de tekens van de dierenriem zo ver mogelijk terug.

Na enige seconden kwam hij overeind. Zijn oude knieën kraakten. Met precieze bewegingen nam hij zijn bril af, pakte zijn witzijden pochet uit zijn jacquet en poetste de glazen. De Cock kende de bewegingen. Het was een reeks gebaren om tijdwinst te boeken.

‘Ze is dood,’ sprak hij laconiek.

‘Dat begreep ik,’ reageerde De Cock simpel.

Dokter Den Koninghe wees naar de dode.

‘Langer dan acht uur. Haar lichaam is sterk afgekoeld en de lijkstijfheid algemeen.’ Hij zette zijn bril weer op en plooide zijn pochet terug in het borstzakje van zijn jacquet. ‘Verwurging. Vrijwel zeker met hetzelfde koord waarmee ze is opgehangen.’ Hij zweeg even en keek naar De Cock op. ‘Lijkvlekken op haar billen en op haar rug.’

De grijze speurder ademde diep.

‘Ik vermoedde al dat ze daar te vinden waren.’

De kleine lijkschouwer wuifde ten afscheid en liep de behandelkamer uit.

De Cock keek hem na. Daarna wendde hij zich weer tot Bram van Wielingen, die zijn fraaie Hasselblad behoedzaam in zijn koffertje teruglegde.

‘Heb je alles?’

‘Ja.’

‘Ook de houtvezels?’

De fotograaf wees.