Выбрать главу

‘Ik heb de deur waaraan ze hing van beide kanten gefotografeerd, dan kan ik later met pijltjes aangeven in welke richting de beschadigde vezels liepen.’

‘Heel goed. Komt Ben Kreuger nog?’

Bram van Wielingen knikte.

‘Die had nog een klusje. Een inbraak op de Nassaukade. Het zal niet lang duren.’

De fotograaf gebaarde om zich heen.

‘Volgens Ben Kreuger is het de vorige keer hier niets geworden. Het stikte van de dactyloscopische sporen, door en over elkaar heen. En daardoor onbruikbaar. Het is hier ook veel te vies en vettig. De dames zijn niet erg proper. Er is vermoedelijk in geen jaren met een sopdoek gewerkt.’

De opmerking deed De Cock glimlachen.

‘Sopdoek,’ herhaalde hij spottend.

Bram van Wielingen nam zijn koffertje op en knikte. ‘Mijn vrouw is er bezeten van.’

Hij wuifde met zijn vrije hand en verdween.

De Cock draaide zich om en keek nog even in het dode gezicht. Hoewel Angela van Boskoop hem bij leven niet zo prettig had bejegend, voelde hij toch iets van smart, van verdriet. Met een vreemde brok in zijn keel wenkte hij de broeders van de Geneeskundige Dienst naderbij. Zij tilden de dode op de brancard en drapeerden een laken over haar heen. Daarna sloegen zij de canvasflappen dicht en sjorden de riemen aan. Voorzichtig tilden zij de brancard op. Zacht wiegend droegen ze de dode Angela vanuit de behandelkamer naar de wachtkamer. De Cock liep hen na tot aan de buitendeur.

Plotseling stormde een jongeman, komend vanaf de waterkant, langs de brancard heen het huis binnen.

De Cock hield hem tegen.

De jongeman sloeg wild om zich heen en probeerde De Cock opzij te duwen.

‘Waar is Beatrijs?’ Hij gilde. ‘Waar is Beatrijs?’

De Cock hield hem gevangen in een houdgreep.

‘Wie bent u?’ vroeg hij hijgend van inspanning.

De jongeman wurmde zich uit zijn omklemming los en keek naar hem op.

‘Ik… eh, ik ben Patrick… Patrick Nederveldt.’

10

De Cock bracht na de worsteling zijn ademhaling op peil en produceerde zijn beminnelijkste glimlach.

‘Patrick Nederveldt,’ herhaalde hij hoofdknikkend. ‘De onstuimige Patrick Nederveldt. Al een paar dagen bruist in mij een diep verlangen om met u te praten.’

De oude rechercheur liet de jongeman schijnbaar even uit het oog en keek hoe de broeders van de Geneeskundige Dienst de achterdeur van de ambulancewagen dichtklapten en wegreden. Patrick Nederveldt volgde zijn blik. Daarna keek hij De Cock achterdochtig aan.

‘Wie bent u?’

‘De Cock… eh, De Cock met ceeooceekaa. Ik ben als rechercheur verbonden aan het politiebureau in de Warmoesstraat.’ Patrick Nederveldt fronste zijn wenkbrauwen.

‘Ik ken uw naam… De Cock met ceeooceekaa. Mijn zuster Nanette is bij u geweest om over de familie Van Boskoop te praten.’ De Cock knikte.

‘Zij was bij mij.’

De oude rechercheur keek de jongeman voor zich secondenlang observerend aan. Patrick Nederveldt droeg, opengeknoopt, een blauwgrijze regenjas, waaronder een grijsflanellen kostuum. Zijn fleurige stropdas was onberispelijk geknoopt. De jongeman toonde het beeld van een vlotte, jeugdige zakenman. Zijn blond krullend haar en blauwe ogen in een lichtblozend gelaat maakten een prettige indruk.

‘Heeft uw zuster Nanette verslag gedaan van onze ontmoeting?’ Patrick Nederveldt grinnikte vreugdeloos.

‘Zeker. Uitgebreid. Over onze jeugd in Putten, onze relatie met de familie Van Boskoop, en over mij.’

De jongeman trok een grimas.

‘Nanette heeft mij verteld dat ze mij aan u heeft afgeschilderd als een Mozes-type.’

‘De bijbelse Mozes, tot een moord in staat.’

‘Een kwalificatie van mijn zuster.’

‘Niet juist?’

Patrick Nederveldt glimlachte.

‘Mijn zuster Nanette is trouw in haar geloof. Fanatiek. En in wezen niet dom.’

‘Haar kwalificatie benadert de waarheid?’

‘In zekere zin.’

De Cock spreidde zijn handen.

‘Dan begrijpt u beslist waarom ik, als rechercheur belast met het onderzoek, brand van verlangen om met u over de dood van Alida van Boskoop te praten?’

‘Dat begrijp ik,’ antwoordde Patrick rustig. ‘Ik had ook een dezer dagen een invitatie van uw verwacht.’

‘Ik nodig u uit om met mij mee te gaan naar het politiebureau aan de Warmoesstraat.’

Patrick keek hem strak aan.

‘U arresteert mij?’

‘Waarvoor?’

‘Moord?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Heb ik over een arrestatie gesproken?’

‘Nee.’

‘Maar gezien een paar door u gedane uitspraken, zou ik u inzake de gewelddadige dood van Alida van Boskoop als een verdachte kunnen beschouwen.’

Patrick keek hem uitdagend aan.

‘En dat doet u… mij beschouwen als verdachte?’

De Cock trok zijn schouders op.

‘Misschien… na ons gesprek.’

De oude rechercheur liet zijn blik over de atletische gestalte van de jongeman dwalen.

‘U bent ongetwijfeld sneller ter been dan ik,’ sprak hij berustend. ‘U zou vanaf nu bij mij vandaan kunnen lopen. Een poging van mij om u te achterhalen, is bij voorbaat vruchteloos.’

De Cock grinnikte.

‘Aan zo’n poging zou ik mij ook niet wagen. U kunt ook weigeren om met mij mee te gaan naar de Warmoesstraat. Dat zijn twee opties.’

Patrick grinnikte.

‘En als ik een van die opties kies?’

‘Dan analyseer ik dat als een vorm van schuld en beschouw u vanaf dat moment als verdachte.’

Patrick aarzelde even. Hij wees voor zich uit de gang in. ‘Mag ik afscheid nemen van Beatrijs?’

‘A fscheid?’

Patrick knikte.

‘Ik weet niet of u mij straks in de Warmoesstraat vasthoudt.’ ‘Verwacht u dat?’

Er krulde een glimlach om de lippen van Patrick Nederveldt. ‘Het zou niet de eerste keer zijn dat de recherche inzake een moord de verkeerde man pakt.’

De Cock negeerde de opmerking. Hij keek de jongeman schattend aan.

‘Beatrijs, hoe weet u dat zij hier is?’

Patrick zuchtte.

‘Ik heb haar gisteravond in Putten gebeld. Ik kreeg haar direct aan de telefoon. Ze vertelde me dat ze vandaag aan de Brouwersgracht zou zijn.’

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.

‘Beatrijs,’ sprak hij nadenkend. ‘Nu de beide belemmeringen uit de weg zijn geruimd, staat een tweede huwelijk niets meer in de weg.’

Het gezicht van Patrick verstarde. Hij keek met toegeknepen lippen naar de grijze speurder op.

‘Ik begrijp uw toespeling.’

Vledder kwam de grote recherchekamer binnen en liet zich in zijn stoel achter zijn bureau zakken.

‘Ik snap nu,’ verzuchtte hij, ‘waarom volgens de wet op de lijkbezorging iemand binnen vijf dagen begraven of gecremeerd moet zijn. Mensen, mensen, wat een lucht. Toen dokter Rusteloos de maag- en darminhoud inspecteerde, had ik moeite om een neiging tot vluchten te onderdrukken. Ik dacht dat ik onwel werd. Die oude Rusteloos ruikt dat blijkbaar niet meer.’

De Cock lachte.

‘Hij is immuun geworden voor die lijkenluchtjes.’

‘Dat geloof ik vast.’

‘Wat was zijn mening?’

‘Waarover?’

‘De doodsoorzaak.’

‘Verwurging.’

‘Gebroken kraakbeenringetjes?’

‘Volgens dokter Rusteloos moeten het krachtige handen zijn geweest. Sommige kraakbeenringetjes waren zelfs op meerdere plekken gebroken. En hoe ben jij gevaren aan de Brouwersgracht?’

De Cock zuchtte.

‘Met blote voeten en gekleed in het fraaie bloedrode gewaad met de tekens van de dierenriem hing Angela van Boskoop aan een deskundig geknoopte strop.’

‘Waar?’

‘Aan de deur van de wachtkamer naar de behandelkamer.’ ‘Aan de kant van de behandelkamer?’