De Cock stak bezwerend zijn handen omhoog.
‘Met de feiten en aanwijzingen die wij tot nu tegen Patrick Nederveldt hebben,’ zo betoogde hij, ‘maken we bij de rechtbank geen enkele kans. Een handige advocaat veegt de vloer met ons aan. En het is nog maar de vraag of de officier van justitie met het materiaal dat wij kunnen aandragen, tot vervolging zal overgaan.’
Het gezicht van Vledder verstarde.
‘We hadden hem moeten vasthouden. Na een paar dagen cel was zijn bekentenis wel gekomen.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Je mag je nooit laten leiden door vooroordelen. Vanaf het moment dat jij de naam Patrick Nederveldt hoorde, ben je hem al als dader gaan beschouwen.’
Vledder bromde.
‘Dat is hij ook… dader.’
De Cock glimlachte vertederd. De hardnekkigheid waarmee zijn jonge collega zijn eenmaal ingenomen standpunt verdedigde, beviel hem wel. In zijn jonge jaren als rechercheur had hij met dezelfde problemen geworsteld. De jaren hadden hem milder gemaakt en… wijzer. Ook de ruimte van zijn geduld was met de jaren aanmerkelijk gegroeid.
‘We snuffelen samen verder,’ sprak hij vriendelijk. ‘Misschien ontdekken we nog iets wat ons meer houvast biedt.’ Het gezicht van Vledder klaarde op.
‘We krijgen hem wel. Misschien laat hij ergens nog een steek vallen en dan…’
De jonge rechercheur stokte. Op het bureau van De Cock rinkelde de telefoon. Vledder reikte naar voren, nam de hoorn op en luisterde. Hij maakte snel een notitie. Al na luttele seconden legde hij de hoorn op het toestel terug.
‘Het was de wachtcommandant. Beneden aan de balie is een man die jou wil spreken.’
‘Wat voor een man?’
Vledder raadpleegde zijn notitie.
‘Ene Alexander Minnedorper. Kennen wij die?’
De Cock trok rimpels in zijn voorhoofd.
‘Ik ken hem, een advocaat van kwade zaken met duistere relaties in de onderwereld. Bovendien… de ex-man van Christina van Boskoop.’
11
Alexander Minnedorper was uitbundig gekleed als een flamboyante acteur. Hij droeg met veel zwier een groene wijde wollen cape, waarop een lange witzijden sjaal, en op zijn donkerblond krullend haar een zwarte hoed met een brede rand. Zijn loop en gebaren herinnerden aan een pleidooi in toga. De Cock bezag zijn gedrag kritisch. De oude rechercheur was niet erg op advocaten gesteld. De keren dat hij in het verleden als getuige voor de rechtbank had moeten verschijnen, was hij door diverse strafpleiters bepaald onheus bejegend. In de regel totaal ongemotiveerd. Het ergste vond hij, dat er presidenten van rechtbanken waren die dat onbeperkt toelieten en het gedrag van juristen niet corrigeerden, maar, integendeel, vaak blijk gaven die onaangename bejegeningen van een politieman amusant te vinden.
Alexander Minnedorper liet zich breed op de stoel naast zijn bureau zakken.
De Cock keek hem vijandig aan.
‘Heb ik u toegestaan om daar te gaan zitten?’ vroeg hij met gespeelde verbolgenheid.
Alexander Minnedorper sprong geschrokken overeind. ‘Ik… eh, ik dacht dat het gebruikelijk was dat uw bezoekers daar op die stoel naast uw bureau plaatsnamen?’
De Cock stak zijn wijsvinger omhoog.
‘A ls i k dat toesta.’
De oude rechercheur toonde een brede grijns.
‘Neemt u plaats,’ sprak hij, begeleid door een hoffelijk gebaar. ‘Waarmee kan ik u van dienst zijn?’
Alexander Minnedorper liet zich voor de tweede maal op de stoel zakken. De aanpak van De Cock had hem zichtbaar verrast.
‘Ik… eh, ik ben lid geweest van de familie Van Boskoop,’ opende hij voorzichtig.
De Cock knikte.
‘U was gehuwd met Christina van Boskoop.’
‘Dat weet u?’
‘Ik ken de echtverbintenissen van de drie dochters van Alida van Boskoop… en de trieste afloop van die huwelijken.’ Alexander Minnedorper knikte traag.
‘Christina en ik zijn gescheiden. Ik heb mij ertegen verzet met alle middelen waarover ik als jurist beschik, maar ik heb de ontbinding niet kunnen verhinderen. Mijn interesse in haar is echter niet verdwenen.’
‘U valt haar lastig?’
Alexander Minnedorper maakte een afwerend gebaar. ‘Ik ben geen stalker, beslist niet. Dat neemt niet weg dat ik nog steeds tot aan mijn nekharen verliefd ben op die vrouw. Toen ik haar vanmiddag belde, vertelde ze mij het treurige nieuws dat haar moeder en haar zuster Angela waren vermoord.’ De Cock keek hem schuins aan.
‘En daarover wilt u met mij praten?’
Alexander Minnedorper maakte een weids gebaar.
‘Ik ben echt geen vriend van de politie. Nooit geweest. In de praktijk ontmoet ik nog wel eens collega’s van u die het met de bepalingen van de wet niet zo nauw nemen, dikwijls onrechtmatig en onzorgvuldig te werk gaan.’
De flamboyante advocaat boog zich iets naar De Cock toe. ‘En wij beiden,’ sprak hij zalvend, ‘zijn er toch voor om de wetten in stand te houden, ervoor te zorgen dat onze rechtsstaat niet verbleekt?’
De Cock had een hatelijke opmerking op zijn tong maar bedwong zich.
‘Ik ken nog steeds niet de reden van uw komst,’ reageerde hij minzaam.
‘Hebt u al enige vorderingen gemaakt,’ vroeg de advocaat belangstellend, ‘met uw onderzoek inzake de moord op mevrouw Van Boskoop en haar dochter Angela?’
De Cock glimlachte.
‘Bent u geïnteresseerd?’
‘Absoluut.’
‘In welke hoedanigheid?’
‘Niet als verdediger van hun moordenaar,’ antwoordde de advocaat met stemverheffing.
‘Als wat dan?’
‘U mag het kwalificeren als de interesse van een ex-lid van de familie.’
De Cock tuitte zijn lippen.
‘Dus gewone nieuwsgierigheid.’
‘Iets meer. Hoe vreemd het u wellicht in de oren zal klinken… ik wil u behulpzaam zijn.’
De Cock keek hem achterdochtig aan.
‘Waarmee?’
‘Het ontmaskeren van de moordenaar.’
‘U kent hem, of haar?’
Alexander Minnedorper vouwde zijn handen en bracht die voor zijn mond.
‘Ik heb, in verband met enige door hem gepleegde delicten, een paar maal de verdediging van Albertus de Graaf op mij genomen.’ ‘Uw ex-zwager en de ex-echtgenoot van de vermoorde Angela van Boskoop.’
‘Inderdaad.’
‘Rooie Bertus, de kleine kluisjesman.’
Alexander Minnedorper glimlachte.
‘In uw vocabulaire.’
‘Wat is er met Rooie Bertus?’
Alexander Minnedorper antwoordde niet direct.
‘Het is,’ sprak hij na enige bedenking, ‘niet gebruikelijk dat een raadsman de inhoud van vertrouwelijke gesprekken met zijn cliënten openbaar maakt. Noem het een beroepscode. Een code die ik tot nu nooit heb doorbroken.’
Hij nam opnieuw een kleine pauze.
‘Ik heb deze stap terdege overwogen,’ ging hij behoedzaam verder. ‘Dat moet u van mij aannemen. Na rijp beraad ben ik tot de conclusie gekomen dat het niet alleen mijn plicht is om moordenaars te verdedigen wanneer mij dat wordt gevraagd, maar dat op mij ook de verplichting rust om moordenaars te ontmaskeren wanneer ik daartoe in de gelegenheid ben.’
De Cock keek hem strak aan.
‘En dat bent u?’
Alexander Minnedorper knikte.
‘In vertrouwelijke gesprekken heeft Albertus de Graaf mij bezworen dat hij zijn ex-echtgenote en haar moeder zou doden.’ ‘Met welk motief?’
‘De schandalige wijze waarop die beide vrouwen hem hebben behandeld. Toen De Graaf hen in een speelse bui had verteld op welke wijze hij een vermogend man was geworden, hebben ze hem eerst zijn geld afhandig gemaakt en hem daarna bij de politie aangegeven.’
‘Een redelijk motief.’
‘Dat dacht ik.’
De Cock kauwde even op zijn onderlip.
‘Ik ben geen vriend van advocaten en ik ben zeker geen fan van de beruchte strafpleiter Alexander Minnedorper. Toch schat ik uw mensenkennis hoog in.’