Vledder schudde afkeurend zijn hoofd.
‘We krijgen hier nog eens de grootste ellende mee.’ De Cock keek naar hem op.
‘We gebruiken het toch niet om ons te verrijken,’ sprak hij geprikkeld. ‘Ik wil alleen een zaak oplossen.’
Vledder grijnsde.
‘Als Alexander Minnedorper hier lucht van krijgt, dan kun je wat beleven.’
‘Alexander Minnedorper heeft zelf een lading boter op zijn hoofd.’
‘Dat doet niet terzake. Hij kan zich meer permitteren dan wij.’ De Cock bromde.
‘Zeur niet.’
De oude rechercheur liep op de deur toe en in luttele seconden had hij het slot geopend. Hij duwde met zijn elleboog de deur verder open. De scharnieren piepten. In de kleine hal bleef hij staan en luisterde. Zijn scherp gehoor nam geen geluiden waar. Nog even aarzelde hij. Toen, met een zaklantaarn in zijn hand, liep hij vanuit de hal de lange gang in.
Vledder deed de deur achter zich dicht en volgde hem op de voet.
De deur naar de wachtkamer stond half open. De Cock stapte naar binnen en liet het lichtovaal van zijn zaklantaarn door het vertrek dwalen… de houten banken, het bladderend plafond. Toen de lichtstraal de deur naar de behandelkamer had bereikt, stokte de oude rechercheur. De zaklantaarn viel bijna uit zijn hand. Aan de deurknop had hij een koord ontdekt. Het liep omhoog. Met ingehouden adem liep hij op de deur toe. Hij trok een schone zakdoek uit zijn broekzak, wikkelde die om zijn rechterhand en trok de deur naar zich toe. Aan de andere kant hing een vrouw.
Vledder, achter hem, hijgde in zijn nek.
‘Beatrijs.’
12
Vledder greep in verwarring De Cock bij zijn arm vast. ‘Is… eh, is ze dood?’ stamelde hij.
De Cock antwoordde niet direct. Hij voelde aan de hand van Beatrijs, die slap langs haar lichaam hing. Daarna knikte hij traag voor zich uit.
‘Zonder enige twijfel. Maar nog niet zo lang. Haar lichaamstemperatuur is weinig gezakt.’
‘Wat moeten we doen?’
‘Hoe bedoel je?’
‘We kunnen hier toch geen lijk vinden?’
De Cock wees omhoog.
‘Ze hangt daar wel… compleet in het fraaie bloedrode gewaad met de twaalf tekens van de dierenriem.’
Het klonk cynisch.
Vledder schudde vertwijfeld zijn hoofd.
‘Als wij officieel melding maken van het vinden van dit lijk,’ sprak hij verdrietig, ‘kunnen we meteen ons ontslag aanbieden.’
‘Ik bied geen ontslag aan,’ reageerde De Cock met een grijns op zijn gezicht. ‘Als ze mij kwijt willen, zullen ze mij uit de dienst moeten schoppen.’
Vledder jammerde verder.
‘Ik heb al zo vaak tegen je gezegd dat wij niet zomaar ergens kunnen binnendringen. Je kunt nooit inschatten voor welke verrassingen je komt te staan.’
De Cock lette niet op de jammerklachten van zijn jonge collega. Het raderwerk van zijn denken draaide op volle toeren. De dood van Beatrijs had hem verrast. Een aanslag op haar had hij niet verwacht. Het paste niet in de motieven die hij kende. Hij stootte Vledder in het donker aan.
‘Heb je een floppy?’ vroeg hij koel.
‘Ik heb er vijf bij me gestoken.’
De oude rechercheur richtte het licht van zijn zaklantaarn op de computer.
‘Kopieer het bestand.’
‘En dan?’
De Cock sloot even zijn beide ogen.
‘Dan verdwijnen we.’
‘En dat lijk?’
‘Dat laten we hangen. Of wil je het onder je arm meenemen?’ Vledder zuchtte.
‘Doe niet zo vervelend. Natuurlijk wil ik dat lijk niet meenemen. Ik ben alleen bang voor de gevolgen. Als iemand dit te weten komt…’
Hij maakte zijn zin niet af.
De Cock legde vertrouwelijk een hand op de schouder van zijn jonge collega.
‘Ik neem aan,’ sprak hij geruststellend, ‘dat morgenochtend zuster Christina uit het Speulder- en Sprielderbos komt. Die zal Beatrijs hier vinden. Na enige vertraging door paniek zal ze ons van haar ontdekking berichten. Dan komen wij geschrokken aangesneld en starten ons onderzoek.’
Vledder keek hem in het donker aan.
‘Zo simpel?’
De Cock knikte instemmend.
‘Zo simpel. Zorg er voor de zekerheid voor dat je geen vingerafdrukken achterlaat die onze dactyloscoop later terug kan vinden.’
‘Jij verwacht verder geen problemen?’
‘Wat voor problemen?’
‘Weet ik niet.’
De Cock zuchtte.
‘Begin nu maar!’ riep hij geïrriteerd.
Vledder zette de computer aan. Het duurde enige tijd voor er tekst op het scherm verscheen.
‘Heb je nog voorkeuren?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik wil alles.’
Met zijn zaklantaarn bescheen de grijze speurder het gezicht van de dode Beatrijs. Het beeld was vrijwel identiek. Zo had hij ook Angela zien hangen. Hij kneep zijn lippen op elkaar. ‘Stomme meiden,’ siste hij tussen zijn tanden. ‘Onbegrijpelijk. Ze hadden na de dood van Angela de tent moeten sluiten.’ Vledder draaide zich half om.
‘Wat zei je?’
De Cock bromde:
‘Niets… niets bijzonders. Ik mompelde iets in mijzelf. Dat krijg je als je wat ouder wordt. Schiet op met die idiote floppy’s van je. Ik bivakkeer niet graag in de nabijheid van lijken. En elke seconde die wij hier langer blijven, levert gevaar op.’ In het bleke schijnsel van het computerscherm knikte Vledder. ‘Ik ben zo klaar.’
De Cock liep op hem toe.
‘Ik wil nog even naar Smalle Lowietje.’
‘Voor een cognackie?’
De Cock knikte.
‘Ook,’ antwoordde hij kort. ‘Maar ik wil het adres van Rooie Bertus… kijken of hij nog meer van dat katoenen koord in voorraad heeft.’
De oude rechercheur legde opnieuw zijn hand op de schouder van Vledder.
‘Ik ben bang dat je Patrick Nederveldt van het lijstje van je verdachten kunt schrappen.’
‘Waarom?’
De Cock bracht zijn gezicht in een ernstige plooi.
‘Hij hield van zijn Beatrijs.’
De Cock had moeie voeten.
Met zijn broekspijpen tot aan zijn knieën opgerold stak hij zijn behaarde, witbleke benen in een emmer dampend water. Parelend bruiszout uit een tabletje kriebelde tussen zijn tenen. Voorovergebogen en met een van pijn vertrokken gezicht streek hij met zijn handen langs zijn enkels. Het leek hem toe dat een legioen venijnige duiveltjes met lange scherpe naalden in de bollen van zijn kuiten prikte. De pijn gaf hem een onbehaaglijk gevoel van verslagenheid. Hij wist wat die pijn betekende. Wanneer een onderzoek slecht verliep, wanneer hij het idee had steeds verder van de oplossing weg te drijven, togen die venijnige duiveltjes ten aanval en voelde hij zijn voeten.
Hij blikte schuin omhoog naar zijn vrouw, die hem met een meelijwekkend lachje bekeek.
‘Moet er nog wat warm water bij?’ vroeg ze bezorgd. De Cock schudde heftig zijn hoofd.
‘Ik heb geen varkenspootjes,’ riep hij knorrig. ‘Ik heb nu al het gevoel dat je mijn voeten straks met mes en vork kunt opdienen.’
Mevrouw De Cock lachte. Ze kende de stemmingen van haar man en wist dat zijn slechte humeur meer met zijn werk dan met zijn voeten te maken had.
‘Ben je er nog niet uit?’ vroeg ze liefjes.
De grijze speurder zuchtte diep. Hij tilde zijn linkerbeen iets op en keek toe hoe van zijn hiel een straaltje water in de emmer terugliep.
‘Ik heb de halve nacht achter Rooie Bertus aangehold. Telkens als ik ergens kwam, was hij net vertrokken.’
‘Wie is Rooie Bertus?’
‘Een gewiekste kraker van bankkluisjes. Hij was met Angela, een van de dochters van de vermoorde chiromantiste, getrouwd.’