Выбрать главу

‘Ja.’

‘Wie hield dat bestand bij?’

‘Moeder en Angela. Soms, als Beatrijs de praktijk waarnam, dan maakte ook zij aantekeningen. Maar dat kwam maar weinig voor.’

‘U niet?’

‘Wat bedoelt u?’

‘U voerde nooit gegevens in?’

‘Nooit. Ik weet niet eens hoe zo’n ding werkt.’

De oude rechercheur wreef nadenkend over zijn brede kin. Daarna boog hij zich naar Christina toe.

‘Wij zijn nog steeds op zoek naar de dader. Mijn collega en ik hopen spoedig over meer gegevens te beschikken. Wilt u ons behulpzaam zijn om de dader te ontmaskeren?’

Christina knikte nadrukkelijk.

‘Zegt u maar wat ik doen moet.’

‘U gaat nu terug naar het Speulder- en Sprielderbos?’ Christina van Boskoop bedwong opkomende tranen. ‘Dat huis aan de Brouwersgracht zit vol gruwelen. Ik ga daar nooit meer naar binnen. Als ik van de notaris toestemming krijg, verkoop ik het direct.’

Als teken dat hij het gesprek als beëindigd beschouwde, stond De Cock van zijn stoel op en stak haar zijn hand toe. ‘U hoort nog van ons,’ sprak hij vriendelijk. ‘Hopelijk op korte termijn. Ik moet u wel waarschuwen. Hulp aan de recherche is nooit van gevaar ontbloot.’

Christina strekte haar rug. Ze klemde haar lippen op elkaar. Haar donkere ogen vlamden.

‘Al moet ik sterven.’

De Cock knikte haar bemoedigend toe.

‘Dat,’ sprak hij beminnelijk, ‘zullen wij te allen tijde voorkomen.’

Toen Christina was vertrokken, pakte De Cock de stapel papier weer uit de lade van zijn bureau en las en bladerde verder, terwijl Vledder gespannen toekeek. In De Cock groeide de overtuiging dat hij de oplossing van de wurgmoorden aan de Brouwersgracht voor zich op zijn bureau had.

Plotseling kreeg hij een tekst onder ogen die een koude rilling over zijn rug deed glijden. De rilling ging door tot in de gevoelige zenuweinden aan de toppen van zijn vingers.

En ineens, in een flits, raadde hij het motief, kende hij de dader. De openbaring schokte hem. Gedompeld in de stomme verbazing dat hij niet eerder in de juiste richting had gezocht, staarde hij minutenlang wezenloos voor zich uit.

Vledder keek hem geschrokken aan.

‘Zie je een geest?’

De Cock knikte.

‘De geest van de moordenaar.’

De Cock voelde zich vreemd en gespannen. Hij hoopte vurig dat de plannen die hij had uitgedacht, zouden slagen. Maar hij was er niet gerust op. Degene die hij van de moorden verdacht, was, zo wist hij, sluw en sterk. De moordenaar had in het verleden blijk gegeven over een grote lichaamskracht te beschikken. Het was niet eenvoudig om een lijk over een deur heen aan een koord omhoog te trekken. Dat vergde een surplus aan spierbundels.

De grijze speurder vroeg zich af of de man de valstrik die hij had uitgezet, zou doorzien… Of hij werkelijk zou komen op het tijdstip dat De Cock voor geschikt had gehouden.

Zoals steeds in het verleden had hij de hulp ingeroepen van zijn collega-rechercheurs Fred Prins en Appie Keizer. Ze bleken onmiddellijk bereid om hem terzijde te staan.

Appie Keizer was enthousiast dat hij zich weer eens mocht verhullen in zijn vermomming van verdwaalde buitenman. Een vermomming die hem al dikwijls succes had gebracht. Op Fred Prins was De Cock bijzonder gesteld. De jongeman was intelligent, onverschrokken en zo sterk als een beer. De grijze speurder vertrouwde op hem wanneer het met de moordenaar tot een gevecht zou komen.

Met een portofoon had hij zijn beide collega’s op strategische plekken rondom het huis geposteerd.

Vledder, zijn trouwe hulp en metgezel, zat in de gezellige woonkeuken met uitzicht op de tuin. Daar was ook een deur die naar die tuin leidde. Het was de enige plek waar men via de achterzijde het huis kon binnendringen.

De Cock vermoedde dat de moordenaar gewoon met een sleutel via de voordeur het huis zou binnenkomen, maar hij wilde niets uitsluiten.

De grijze speurder keek naar Christina. Ze zat op zijn verzoek in de behandelkamer op de brede troon van lichtblauw fluweel. Haar gezicht zag bleek. Nerveus blikte ze om zich heen. Christina was gekleed in een lang bloedrood gewaad dat tot haar enkels reikte. De kraag en de zoom van het gewaad waren afgezet met blauw fluweel, waarop in wit geborduurd de twaalf tekens van de dierenriem. Het was eenzelfde gewaad waarin moeder Alida en haar dochters Angela en Beatrijs de dood vonden. De Cock blikte op zijn horloge. Het was bijna zover. De spanning kroop in zijn aderen, pulseerde in zijn hals en deed zijn hart sneller kloppen. Hij had dat steeds wanneer een ontknoping naderde.

De grijze speurder liep naar Christina op haar fluwelen troon met de baldakijn. Hij drukte met zijn vingertoppen op de rug van haar hand. Die hand was ijskoud.

‘Hoe voel je je?’ vroeg hij bezorgd.

Christina van Boskoop sloot haar ogen.

‘Ik ben bang en ril van ellende.’

Ze deed haar ogen weer open.

‘Hebben Beatrijs en de anderen ook zo gezeten terwijl hun moordenaar kwam?’

De Cock knikte.

‘Dat denk ik. Alleen wisten zij niet dat hun moordenaar kwam. Ze wachtten geduldig op een patiënt die hen op een ongebruikelijk tijdstip wilde consulteren.’

‘En die patiënt werd hun moordenaar?’

‘Precies.’

De mobilofoon in de binnenzak van zijn regenjas kraakte. ‘Vanaf de Melkmeisjesbrug nadert een man in een plastic regenjas.’

De Cock herkende de stem van Appie Keizer.

‘Hij draagt een bril.’

De oude rechercheur pakte zijn mobilofoon.

‘Dat is hem,’ antwoordde hij gejaagd. ‘Blijf hem voorzichtig volgen en waarschuw Fred Prins dat hij dichter naar het huis komt.’

De Cock keek naar Christina.

‘Hij komt eraan,’ sprak hij fluisterend. ‘Blijf op je troon zitten. Kom er onder geen voorwaarden vanaf. Op die troon ben je veilig.’

De oude rechercheur trok zich uit de behandelkamer terug. In de deuropening van de woonkeuken bleef hij staan. ‘Hij komt eraan,’ riep hij gedempt naar Vledder.

De jonge rechercheur kwam bij hem. Samen luisterden ze naar geluiden. Na enige minuten hoorden ze hoe het slot van de buitendeur werd opengedraaid, gevolgd door het piepen van scharnieren.

Ze wachtten nog enkele seconden en renden toen via de wachtkamer naar de behandelkamer. Christina gilde. Voor haar troon stond een man. Toen hij de beide rechercheurs in het oog kreeg, leek hij verdoofd. Het duurde maar even. Toen stormde hij in woeste vaart op hen af.

Vledder werd tegen de banken aan de kant van de wachtkamer geslingerd. De Cock struikelde, klauterde weer overeind en rende de man achterna. Midden op de rijbaan van de gracht probeerde de man aan Fred Prins voorbij te komen. In een f l y i n g t a c k l e maakte de jonge rechercheur een snoekduik naar de benen van de man. Beiden duikelden over het asfalt. Appie Keizer rende naderbij en liet zich op de man vallen. Met een houdgreep hield hij hem in bedwang.

In een koddige draf liep De Cock naar ze toe. Vledder kwam achter hem aan. De oude rechercheur boog zich over de weerloos geworden man en trok diens plastic regenjas open. Uit een zijzak van zijn colbert trok hij een wit katoenen koord, eindigend in een kunstig geknoopte strop. Daarna scheen hij de man met zijn zaklantaarn vol in het gezicht.

Vledder achter hem hijgde in zijn nek.

‘A nd r ies Kor rema n.’

De Cock knikte.

‘Man van Nanette en vader van de dode Elisa.’

Vledder trok zijn wenkbrauwen op.

‘Dode Elisa?’

De Cock doofde het licht van zijn zaklantaarn.

‘Ze stierf twee dagen geleden.’

14

De ding-dong in de gang dreunde nog een beetje na. De Cock deed de deur van zijn woning open.