Выбрать главу

De jonge rechercheur trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Geloof jij aan handlijnkunde?’ vroeg hij plotseling. ‘Ik heb eens iets gelezen over een Ier, genaamd William Warner, een beroemd handlijnkundige die voor de oorlog onder de naam Cheiro salon hield in Londen, maar ook waarzeggend en genezend de hele wereld rondtrok en veel succes had.’

De Cock knikte instemmend.

‘En uiteindelijk berooid in Hollywood stierf.’

‘Hoe weet jij dat?’

‘Omdat ik mij wel eens voor de beoefenaars van de handlijnkunde heb geïnteresseerd.’

Vledder keek hem schattend aan.

‘Jij gelooft er niet in?’

De Cock schudde langzaam zijn hoofd.

‘Het geloof dat men uit het lijnenpatroon van de hand, lijnbreuken, eilandjes, welvingen van de handpalm, de capillairlijnen van vingertoppen — en ga zo maar door — iemands leven en toekomst kan voorspellen, is al heel oud. De Griekse filosoof Aristoteles maakte er al melding van. Er zijn zelfs handlijnkundigen die met grote stelligheid beweren dat ze kwalen en kwaaltjes kunnen genezen en die zonder enige terughoudendheid bindende medische adviezen geven.’

‘Kamille en zeezout.’

De Cock knikte.

‘Bijvoorbeeld. Aard van de Koperberg zegt dat hij er baat bij heeft.’

De oude rechercheur ademde diep.

‘Het grillige lijnenspel van de hand heeft de mensen altijd al gefascineerd.’

‘Terecht?’

‘De fascinatie is terecht. Maar het zoeken naar een synthese — een verband tussen de uiterlijke kenmerken en verschijningsvormen van de mens en zijn lichamelijke gesteldheid, zijn karakter, zijn toekomst en bestemming — heeft nooit tot resultaten geleid. De Italiaanse criminoloog Cesare Lombroso meende zelfs van iemands gezichtsbouw en gelaatstrekken zijn of haar hang naar misdadigheid te kunnen lezen. Vroeger zong men in Amsterdam spottend: Een jochie uit de penoze met een koppie van Lombrose. Iemand met een laag voorhoofd, doorlopende wenkbrauwen en grote flaporen kreeg algauw het etiket van een geboren crimineel.’ ‘En?’

‘Wat bedoel je?’

‘Klopt het?’

De Cock gniffelde.

‘Een achterhaalde zaak.’

Vledder trok zijn gezicht in een ernstige plooi.

‘Toch blijven wij mensen geneigd om iemand op zijn of haar uiterlijk te beoordelen.’

‘We hebben geen andere keus,’ riep De Cock bijna vrolijk. ‘Mensen hebben geen rugnummers zodat men onmiddellijk kan zien of iemand in de voor- of in de achterhoede speelt. We moeten op onze intuïtie vertrouwen. Maar oplichters zien er meestal heel betrouwbaar uit. En veel lelijke mensen hebben een lief karakter. Er is, gelukkig, geen peil op te trekken.’ Tot verbazing en ergernis van Vledder werd er opnieuw op de deur van de grote recherchekamer geklopt. De jonge rechercheur keek omhoog naar de grote klok. Het was al ruim een halfuur na middernacht.

‘De wachtcommandant beneden,’ riep hij geprikkeld, ‘weet toch dat onze dienst om elf uur eindigt? Ik wil nog wel een paar uur slapen.’

De Cock spreidde zijn handen.

‘Zolang wij beneden geen afscheid van Jan Kusters hebben genomen, blijft hij mensen naar boven sturen. Hij denkt dat wij er nog steeds zin in hebben.’

Vledder bromde en riep: ‘Binnen!’

Het klonk onvriendelijk.

De deur ging open en in de deuropening verscheen een krachtig gebouwde man. De Cock schatte hem op achter in de dertig. Hij droeg een grijs flanellen kostuum, waarover een doorschijnende plastic regenjas met een capuchon. Wat aarzelend trad hij naderbij en keek van Vledder naar De Cock en terug. ‘Wie van u is rechercheur De Cock?’

De grijze speurder stak zijn hand omhoog.

‘De Cock met… eh, met ceeooceekaa,’ reageerde hij vrijwel automatisch. Hij gebaarde naar de stoel naast zijn bureau. ‘Neemt u plaats.’

De man ging zitten en trok de metalen drukknopen van zijn plastic regenjas los.

De Cock steunde op zijn ellebogen en keek de man van opzij onderzoekend aan. Hij had, zo stelde hij vast, een vriendelijk ogend gelaat met volle lippen rond een brede mond. Op zijn iets geprononceerde neus droeg hij een kleine donkere hoornen bril, waarachter een paar lichtgrijze ogen waakzaam rondblikten. Zijn kortgeknipte blonde haar kende al diepe inhammen. ‘Het spijt mij,’ opende hij voorzichtig, ‘dat ik u op dit onmogelijke uur nog lastig kom vallen, maar mijn vrouw stond erop dat ik naar u toe ging.’

‘Vanavond nog?’

De man knikte.

‘Het heeft te maken met Elisa, mijn zieke dochtertje, en een laat telefoontje van ene meneer Van de Koperberg uit Amstelveen.’ De Cock trok zijn neus iets op.

‘Het verband ontgaat mij.’

De man verschoof iets op zijn stoel.

‘Mijn naam is Korreman… Andries Korreman. Ik woon aan de Willem van Egmontlaan in Ouderkerk aan de Amstel.’ ‘En daar komt u nu net vandaan?’

Andries Korreman knikte.

‘Op uitdrukkelijk verzoek van mijn vrouw. Zij wilde beslist dat ik nu naar de Warmoesstraat ging en niet wachtte tot morgen.’ ‘Zo dringend?’

‘Ja.’

‘En de aanleiding was dat telefoontje van die ene meneer Van de Koperberg uit Amstelveen?’

Andries Korreman knikte opnieuw.

‘Hij kent mijn vrouw. Nanette heeft hem een paar maal op de Brouwersgracht bij een chiromantiste ontmoet. In de wachtkamer.’ De Cock knikte begrijpend.

‘Terwijl zij daar was met uw dochtertje Elisa.’

‘Ik was erop tegen,’ sprak de man behoedzaam, ‘dat Nanette met ons dochtertje naar die chiromantiste gaat. Ik zag liever dat ze naar een gewone alledaagse dokter ging, zo’n vent die medicijnen heeft gestudeerd. Maar mijn vrouw gelooft onvoorwaardelijk in die vrouw. Volgens haar kan alleen zij voor een totale genezing zorgen.’

De Cock onthield zich van commentaar.

‘Heeft… eh, heeft die meneer Van de Koperberg tegen uw vrouw gezegd dat u zich naar de Warmoesstraat moest spoeden?’ Andries Korreman schudde zijn hoofd.

‘Ik niet. Maar mijn vrouw. Hij vroeg of mijn vrouw naar u toe wilde gaan.’

‘En die stuurde u?’

‘Ja.’

‘Waarom?’

‘Zij bleef liever bij ons dochtertje.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Waarom,’ verzuchtte hij, ‘moest u op dit uur nog naar de Warmoesstraat?’

‘Die meneer Van de Koperberg had het idee dat u zijn verhaal niet geloofwaardig vond. Hij was bang dat u geen onderzoek naar het verdwijnen van de chiromantiste zou instellen.’ De Cock kauwde op zijn onderlip.

‘U komt dus om enige pressie op ons uit te oefenen?’ Andries Korreman schudde zijn hoofd.

‘Ik heb met die meneer Van de Koperberg uit Amstelveen niets te maken,’ reageerde hij geëmotioneerd. ‘Ik ken die man niet eens. Ik kom voor mijn vrouw en voor Elisa, mijn zieke dochtertje. Ik wil dat het kind weer kerngezond wordt.’

‘En daar heeft uw dochtertje die chiromantiste voor nodig?’ Andries Korreman knikte instemmend.

‘Ziet u, ze is echt verdwenen. De laatste keer dat mijn vrouw met Elisa aan de Brouwersgracht was, werd de behandeling overgenomen door een van de drie dochters van de chiromantiste. Toen mijn vrouw om opheldering vroeg, kreeg ze een verward verhaal.’

Andries Korreman zweeg.

De Cock keek hem gespannen aan.

‘Een verward verhaal?’

Andries Korreman knikte.

‘De dochter van de chiromantiste zei dat de behandeling van ons dochtertje slechts tijdelijk door haar zou worden overgenomen… tot haar moeder terugkwam.’

‘Van waar?’

Andries Korreman zweeg opnieuw. Hij nam met zijn linkerhand zijn bril af en wreef met de duim en wijsvinger van zijn rechterhand langs zijn ogen.

De Cock voelde het ongeduld in zich prikkelen.

‘Van waar?’ riep hij knorrig.

Andries Korreman zette zijn bril weer op. ‘Van een korte trip naar de hemel.’