Выбрать главу

‘Een gevaarlijk mens die Alida van Boskoop… voor zichzelf. En wanneer die in haar illusies geloven… ook voor anderen. Als haar dochters net zo zijn, dan staat ons straks nog wat te wachten.’

Vledder gniffelde.

‘Het AaBeeCee.’

De Cock keek hem niet-begrijpend aan.

‘Aa BeeCee?’

Vledder knikte.

‘Angela, Beatrijs en Christina.’

‘Zo heten ze?’

‘Ja.’

‘Ben je over hen nog iets te weten gekomen? Ik bedoel, buiten hetgeen hun moeder in dat interview van hen heeft beweerd?’ Vledder schudde zijn hoofd.

‘In onze politie administratie komen ze niet voor.’

‘Getrouwd… kinderen… een eigen onderkomen?’

‘Ik heb nog geen tijd gehad om het bevolkingsregister over hen te raadplegen. Ik heb alleen geïnformeerd of Alida van Boskoop officieel nog leeft.’

‘En?’

‘Ze leeft.’

De rechercheurs slenterden de Nieuwendijk af, liepen over de Haarlemmersluis en stapten via de Singel naar de Brouwersgracht.

De jonge rechercheur schoof de mouw van zijn jack iets omhoog en keek op zijn horloge.

‘We moeten voortmaken.’

‘Waarom?’

‘Over een kwartier begint haar spreekuur.’

‘Spreekuur?’

Vledder knikte.

‘De chiromantiste is dagelijks van tien tot elf uur dertig te consulteren.’

Brouwersgracht 1180 was een statig oud grachtenpand met een sierlijke klokgevel en uitbundige festoenen boven de ramen. De zware toegangsdeur met drie panelen was diepgroen met in het midden op ooghoogte een vergulde korf voor een minuscuul kijkraampje.

De Cock gleed met zijn wijsvinger over een koperen naambord met Alida van Boskoop — Hippocratine — Chiromantiste in zwarte verzonken schrijfletters.

‘Indrukwekkend,’ mompelde hij binnensmonds.

Naast het imposante naambord drukte de grijze speurder op een koperen bouton. Ver weg in het inwendige van het huis klonk het dreunen van een gong.

Het duurde zeker een minuut voor het kijkraampje even werd beroerd. Kort daarna werd de deur voor meer dan de helft opengedaan door een knappe jonge vrouw met een olijfkleurige huid en glanzende donkere ogen. Haar lange zwarte haren waren strak naar achteren gekamd en eindigden in een wrong. Ze droeg een lang bloedrood gewaad, dat tot op haar enkels reikte. De kraag en de zoom van het gewaad waren afgezet met blauw fluweel, waarop in wit geborduurd de twaalf tekens van de dierenriem.

De Cock schonk haar een beminnelijke glimlach en nam beleefd zijn hoedje af.

‘Mijn naam is…’ De oude rechercheur stokte plotseling. Hij zette zijn hoedje weer op, zijn glimlach vergleed en zijn gezicht versomberde.

‘Ik… eh, ik heb last van moeie voeten,’ sprak hij aarzelend. ‘Mijn huisdokter zegt dat daar niets aan is te doen. Hij noemt het slijtage.’

Hij grinnikte vreugdeloos.

‘Volgens mij noemt hij alles slijtage… een haperend hart, slechte nieren, een gekrompen lever… slijtage.’

De Cock zweeg even. Veranderde van toon.

‘Iemand die veel baat bij haar heeft gevonden, raadde mij aan om mevrouw Van Boskoop eens te consulteren.’

De oude rechercheur keek schattend naar haar op.

‘U… eh, u bent mevrouw Van Boskoop?’ vroeg hij nederig. ‘Ja.’

De Cock duimde over zijn schouder naar Vledder.

‘Ik heb mijn oudste zoon meegenomen om mij bij te staan. Soms vloeit zonder enige waarschuwing alle kracht uit mijn benen. Het is onverantwoord om alleen op pad te gaan.’ De vrouw knikte begrijpend. Ze deed een stap opzij, draaide de deur verder open en liet de rechercheurs binnen. Daarna ging ze hen voor naar een hoog kaal vertrek met een bladderend plafond en houten banken langs de muren. Er zaten al een paar mensen zwijgend bij elkaar. De Cock telde er zeven. De vrouw wees naar een oude man in een bruine loden regenjas. ‘U moet zelf op uw beurt letten,’ sprak ze wat snibbig. ‘Deze man is voor u.’ Ze wees naar een deur aan het eind van het vertrek. ‘Na zijn consult kunt u naar binnen.’

Ze verdween naar de gang. Haar zijden gewaad ruiste. De Cock nam op een van de banken plaats. Vledder ging naast hem zitten. De jonge rechercheur wierp hem een vernietigende blik toe, maar zweeg.

De Cock blikte om zich heen, bezag de starre gezichten van de mensen op de bank tegenover hem. Daarna boog hij zich naar de oude man in de loden regenjas en wees omhoog naar het gebladderde plafond.

‘Ze mogen het hier wel eens opknappen,’ sprak hij misprijzend.

De oude man knikte.

‘Vind ik ook,’ antwoordde hij. ‘Een kwastje verf, een nieuw behangetje, het plafond wat bijwerken. Het ziet er wat haveloos uit.’

De Cock maakte een schuifbeweging tussen duim en wijsvinger.

‘Het kan er zeker niet af?’

De oude man grinnikte.

‘Er is geld genoeg. Het zit hier bijna elke dag vol.’

‘Zoveel belangstelling?

De oude man knikte.

‘Ze is een bijzondere vrouw met bijzondere gaven. En… wie is er tegenwoordig nog dicht bij God?’

De Cock negeerde de vraag.

‘Komt u hier vaak?’

De oude man draaide zich naar hem toe.

‘Eenmaal in de week.’

‘Waarvoor?’

‘Wat bedoelt u?’

‘Waarvoor consulteert u mevrouw Van Boskoop?

De oude man zuchtte.

‘Ik heb last van winderigheid. Flatulentie heet dat met een vreemd woord. Het is knap lastig… voor jezelf en voor je omgeving. Ik eet al geen uien en bonen om de gasvorming in mijn darmen tegen te gaan. Mijn huisarts lacht erom. Soms geeft hij me poeders, maar die helpen niet.’

De Cock keek hem bezorgd aan.

‘Bij de behandeling van mevrouw Van Boskoop hebt u wel baat?’

De oude man knikte.

‘Het is al veel minder. Zijzelf, ik bedoel de moeder, is heel goed… neemt ook de tijd voor je… kijkt heel nauwkeurig naar je levenslijn. Die is belangrijk voor je gestel. Over haar dochters ben ik niet zo te spreken. Die zijn veel ongeduldiger. Wanneer ik weer last heb, zeggen ze dat ik niet moet zeuren.’ De Cock toonde verontwaardiging.

‘Dan laat u zich toch niet meer door die dochters behandelen?’ Over het gelaat van de oude man gleed een trieste glimlach. ‘Zij… zijzelf is er niet.’

‘Waar is ze dan?’

De oude man keek even schichtig langs de kring van wachtenden.

‘Angela zegt,’ sprak hij fluisterend, ‘dat ze met vakantie is naar Zuid-Frankrijk… om nieuwe krachten op te doen.’

‘Dat kan toch?’

De oude man knikte.

‘Het kan. Zeker. Ieder mens gaat op vakantie. Maar ik geloof het niet.’

‘Waarom niet?’

‘Haar dochter Beatrijs zegt heel iets anders.’

De Cock boog zich vertrouwelijk naar hem toe.

‘Wat zegt die?’

‘Ze is naar de hemel.’

‘Wie?’

‘Hun moeder.’

De Cock toonde onbegrip.

‘Gestorven?’

De oude schudde zijn hoofd.

‘Tijdelijk teruggeroepen voor een onderhoud.’ ‘Met wie?’

‘Onze-Lieve-Heer.’

Toen de oude man in de loden jas groetend was vertrokken, stonden De Cock en Vledder op en gingen de deur van de behandelkamer binnen.

Het vertrek was schaars verlicht. Een kleine spot viel op een brede troon, bekleed met lichtblauw fluweel en daarboven een baldakijn. Op de troon zat de vrouw in het bloedrode gewaad met de tekens van de dierenriem. Toen ze achter De Cock de jonge Vledder zag, kwam ze uit haar troon overeind en wees hem terug.

‘Het is niet toegestaan,’ sprak ze streng, ‘dat anderen het consult bijwonen.’

Vledder blikte naar De Cock. Toen die hem geruststellend toeknikte, verliet hij de behandelkamer.

De vrouw zakte op haar troon terug.

‘De aanwezigheid van een derde,’ sprak ze verklarend, ‘stoort mij.’