De Cock en Vledder liepen van de Brouwersgracht via de Singel naar de Korte Korstjespoortsteeg. Het regende nog steeds. Het water drupte uit de bomen langs de gracht. Een witte rondvaartboot gleed haast geruisloos met beregende ruiten aan hen voorbij.
De Cock trok de kraag van zijn jas omhoog en schoof zijn oude hoedje iets naar voren. Zijn breed gezicht stond somber. Hij had het onbestemde gevoel dat hij het verhoor aan de Brouwersgracht niet goed had aangepakt… dat hij elementen had gemist.
In zijn lange loopbaan bij de recherche was hij in de meest vreemde situaties verzeild geraakt, maar drie dochters die de dood van hun moeder geheim hielden en haar daarna in een bos begroeven, was hij nog niet eerder tegengekomen.
In diep gepeins verzonken, verviel de oude rechercheur in een slome slenterpas. In de cadans van die trage tred lieten zijn gedachten zich, zo wist hij, het beste ordenen. De grijze massa onder zijn schedeldak gonsde van activiteit. Koortsachtig zochten zijn hersenen naar een oplossing voor een probleem waarvan hij de draagwijdte nog niet kon overzien.
Vledder keek hem van terzijde aan.
‘Wat moeten we hiermee?’
In zijn stem trilde een lichte wanhoop.
‘De zelfmoord van Alida van Boskoop blijft een raadsel. Die dochters vormen een gesloten front.’
De Cock schudde geërgerd zijn hoofd.
‘Wat die drie hebben uitgespookt,’ riep hij geëmotioneerd, ‘kan natuurlijk helemaal niet. Het is volkomen in strijd met de wet op de lijkbezorging. Zelfmoord is een gewelddadige dood. Daar hoort een gemeentelijke lijkschouwer aan te pas te komen. Er moet ook een gedegen proces-verbaal worden opgemaakt voor de officier van justitie. Bovendien mag niemand worden begraven zonder een schriftelijk verlof van de ambtenaar van de burgerlijke stand.’
Vledder zuchtte.
‘Ik begrijp de beweegredenen van die dochters wel. Het is zuiver commercieel gedacht. Ze willen aan de dood van hun moeder geen openbaarheid geven. Ze moet onsterfelijk blijven. Het bekendmaken van haar dood schaadt de geloofwaardigheid en de verdiensten.’
‘Absoluut.’
Vledder grijnsde.
‘Ik denk dat die praktijk aan de Brouwersgracht een goudmijntje voor hen is.’
De jonge rechercheur zweeg even.
‘Kunnen we dat lijk van Alida van Boskoop niet gewoon in dat Speulder- en Sprielderbos laten liggen?’
De Cock keek hem verbijsterd aan.
‘En dan?’ vroeg hij bijtend. ‘De zaak laten zoals hij nu is, alsof wij op de Brouwersgracht geen onderzoek hebben ingesteld? Moeten we net als die dochters de mythe laten voortduren dat de onsterfelijke Alida van Boskoop nog steeds leeft? En wat wil je aan onze aangever, aan Aard van de Koperberg vertellen? Moeten we liegen en zeggen dat ze inderdaad in Zuid-Frankrijk ligt te zonnen?’
Vledder boog beschaamd zijn hoofd.
‘Het was een stomme opmerking van me,’ antwoordde hij timide. ‘Het was een poging tot vlucht. Zo moet je dat zien. Ik dacht even aan al de problemen die nog op ons afkomen.’ De Cock schudde zijn hoofd.
‘Die kun en mag je niet ontwijken,’ verzuchtte hij. ‘Dat is de ellende van ons vak. Als je iets strafbaars te weten komt, zit je met een probleem. Wie kennis vermeerdert, vermeerdert smarten.’ Vledder blikte opzij.
‘Een kreet van je oude moeder?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Een oud bijbelwoord. Je moet als rechercheur alleen oppassen dat je geen fouten maakt.’
‘Zoals?’
‘Je door die waanzin laten overrompelen.’
Vledder glimlachte.
‘Dat gebeurt jou niet.’
De Cock negeerde de opmerking.
‘Er zal een exhumatie moeten komen.’
Vledder keek hem verrast aan.
‘Een exhu… wat?’
De Cock knikte.
‘Een ex-hu-ma-tie. Zo heet dat met een vreemd woord. Het lijk van Alida van Boskoop zal in dat Speulder- en Sprielderbos moeten worden opgegraven en na een ambtelijke vaststelling van de dood op een ordentelijke begraafplaats ter aarde worden besteld. Zo hoort dat in een nette samenleving.’
Vledder grinnikte.
‘En met onsterfelijkheid houden we ons niet bezig.’ De Cock glimlachte.
‘De dood is veel realistischer.’
Vledder knikte voor zich uit.
‘Voor een exhumatie moeten we wel weten waar dat lijk ligt.’ ‘Die plek,’ sprak De Cock grimmig, ‘zullen de dochters ons moeten aanwijzen. Ik ga ervan uit dat ze wel een of ander gedenkteken hebben geplaatst.’
‘En als ze dat niet doen?’
‘Wat bedoel je?’
‘Ons die plek aanwijzen.’
De Cock ademde diep.
‘Dan zullen we zelf moeten gaan zoeken.’
Vledder grijnsde.
‘Bij volle maan.’
De Cock reageerde niet. Hij kon het grapje niet erg waarderen. Ze liepen een tijdje zwijgend voort.
Plotseling, midden in de steeg, bleef De Cock staan. Hij schoof zijn oude hoedje terug en staarde omhoog. De motregen besproeide zijn gezicht.
Vledder liep op hem toe en monsterde de vreemde expressie op het gelaat van zijn oude collega.
‘Wat is er?’ vroeg hij bezorgd.
De Cock draaide zich half om.
‘We gaan terug.’
‘Naar de Brouwersgracht?’
De Cock knikte.
‘Ik wil iets zien.’
‘Wat?’
De Cock antwoordde niet. In een fors marstempo, bijna in draf, liep hij terug naar de Brouwersgracht. Ongeduldig belde hij aan. Zijn duim bleef op de bouton rusten.
Na luttele seconden deed Angela van Boskoop open. Ze droeg nog het fraaie gewaad met de tekens van de dierenriem. Het aanhoudend bellen had haar zichtbaar geïrriteerd. Haar gezicht zag rood en haar donkere ogen fonkelden kwaadaardig. ‘Wat komt u doen?’ snauwde ze. ‘U hebt geen recht om hier binnen te komen. U moet een bevel…’
De Cock luisterde niet. Hij duwde haar opzij. Met Vledder op zijn hielen stoof hij de lange gang in naar het lege wachtvertrek. Vandaar stapte hij dreunend naar de behandelkamer en hield de deur half open. Hij pakte het roodlederen bankje dat voor de fluwelen troon stond, schoof dit naar de deur en klom omhoog. De inspectie aan de bovenzijde van de deur duurde slechts kort. Hij kwam van het bankje af en keek naar Angela, die trillend van woede voor hem stond.
‘Moeder,’ sprak hij strak, ‘pleegde geen zelfmoord.’ Ze keek hem verward aan.
‘Geen zelfmoord?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ze werd vermoord.’
5
Angela keek de oude rechercheur secondenlang aan. Haar lichaam verslapte. De woede vergleed, maakte plaats voor totale verbijstering. Haar mond zakte half open.
‘Moord?’
De Cock knikte nadrukkelijk.
‘Zonder twijfel.’
Angela bleef hem aanstaren.
‘Moord?’
Het leek alsof het woord geen vat op haar had.
De oude rechercheur ging aan haar verbijstering voorbij. Hij wendde zich tot Vledder.
‘Laat Bram van Wielingen komen om de bovenkant van die deur te fotograferen. En waarschuw ook Ben Kreuger. Voor de zekerheid. Er komen hier dagelijks veel mensen over de vloer. Ik verwacht niet veel meer van een dactyloscopisch onderzoek, maar je kunt nooit weten. Misschien zit er ergens een fragmentje dat ons verder helpt.’
Vledder pakte de telefoon, die naast de fluwelen troon op een marmeren bijzettafeltje stond.
Angela van Boskoop kwam plotseling tot actie. Ze ontblootte haar tanden en griste wild de hoorn uit de hand van de jonge rechercheur.
‘Ik… eh, ik,’ siste ze. ‘Ik moet hier niet nog meer van die vreemde mensen over de vloer.’
Vledder probeerde haar de telefoon weer te ontfutselen, maar De Cock, bevreesd voor een ordinaire worstelpartij, beduidde hem om niet verder te reageren.
‘Bel maar ergens anders.’
De jonge rechercheur verliet met een rood hoofd en zichtbaar geïrriteerd de behandelkamer.