De Cock wees naar de stoel naast zijn bureau. ‘Gaat u zitten.’ ‘Dank u.’
De Cock wachtte geduldig tot de jongeman had plaatsgenomen. ‘Waarom zou Mabel dat doen?’ vroeg hij vriendelijk. Robert d’Hovenier schudde mistroostig het hoofd. ‘Het is zo moeilijk te zeggen,’ zei hij aarzelend. ‘Ik weet het niet precies. Mabel is de laatste dagen zichzelf niet meer. Ze sluipt schichtig door het huis en is voor niemand te spreken. Ze is overspannen. En daar wijt ik het aan.’
‘Wat?’
‘Haar angst.’
De Cock keek hem scherp aan. ‘Angst… voor wat… voor wie?’ ‘Voor mij. Ze denkt dat ik die man… die Marcel heb vermoord.’ ‘En dat is niet zo?’
De vraag klonk bijzonder laconiek.
Robert d’Hovenier lachte. Een zenuwachtig, hinnikend lachje zonder vreugde.
‘Natuurlijk is dat niet zo. Het is eenvoudig belachelijk. Mabel Paddington is gek. Waarom zou ik die man naar het leven staan?’
De Cock antwoordde niet. Tussen zijn gespreide vingers door keek hij naar Robert d’Hovenier. Het gezicht van de jongeman vertoonde een uitdrukking van ontwapenende onnozelheid. Maar zijn ogen bleven waakzaam.
De Cock vroeg zich af hoe deze grote en ongetwijfeld sterke man in woede zou reageren. Vermoedelijk als een explosie van kracht. Hij blikte langs hem heen naar Vledder en zag dat die popelde het verhoor over te nemen. Langzaam kwam hij overeind en beduidde hem dat hij zijn gang kon gaan.
Vledder schoof een stoel bij en ging er omgekeerd op zitten, de leuning voor zijn borst. ‘U had toch een motief?’ begon hij. D’Hovenier keek hem verbaasd aan. ‘Ik… een motief?’ Vledder grijnsde een beetje vals. ‘U kunt toch moeilijk ontkennen dat die Marcel u in de weg stond. Zolang hij in de buurt was, zouden uw toenaderingspogingen geen enkele kans van slagen hebben,’ Hij zweeg even en keek de jongeman onderzoekend aan. ‘En u bent toch verliefd op Mabel?’
Robert d’Hovenier boog het hoofd. ‘Ik hou van haar,’ zei hij simpel. ‘Ik probeer het steeds van me af te zetten. Het gaat niet. Ik kan dat gevoel niet de baas.’
‘Dus een motief.’
De jongeman keek fel op. ‘Het zou niet lang hebben geduurd. Mabel zou spoedig zelf hebben gemerkt dat hij een nietsnut was, een zwerver. Er bestond voor mij geen enkele reden hem te vermoorden. Het enige wat mij te doen stond, was ervoor te zorgen dat haar ogen opengingen.’
‘Meer niet?’
‘Nee.’
Vledder boog zich naar voren. ‘Waarom,’ vroeg hij scherp, ‘dreigde u hem de hersens in te slaan?’
Het gezicht van Robert d’Hovenier betrok. Ineens was alle onnozelheid eruit verdwenen. Het werd een strak masker, hard, onverzettelijk.
‘Ze wilde niet naar me luisteren,’ riep hij fel, geëmotioneerd. ‘Wanneer ik haar aansprak en over Marcel begon, dan bracht ze als een kind haar handen naar haar oren en liep bij me weg. Het was om dol te worden. Geloof me, Mabel Paddington is een lief en verstandig meisje, maar door die vent scheen ze elk gevoel van fatsoen te hebben verloren. Ze leek wel behekst.’ Vledder knikte begrijpend. ‘Mentale beïnvloeding.’ De jongeman klemde zijn lippen op elkaar. ‘Inderdaad, dat was het, mentale beïnvloeding. Maar dan negatief, volkomen negatief. Die vent riep de laagste instincten bij haar wakker.’ ‘Zo?’
‘Ja, hoe wilt u anders haar gedrag verklaren?’
Vledder trok zijn schouders op. ‘Liefde.’
Robert d’Hovenier snoof verachtelijk. ‘Liefde… dat had met liefde niets te maken! Die vent parasiteerde eenvoudig op de… eh… de sluimerende hartstochten van een jong, onervaren meisje. Hij was een schoft, een man zonder enig moreel besef.’
Vledder streek met zijn hand langs zijn kin. ‘Hij bracht u in een moeilijke situatie.’
‘Mij?’
‘Ja, op u rustte min of meer de morele verplichting om Mabel voor de gevaren die haar van de zijde van die Marcel bedreigden, te waarschuwen.’
De jongeman streek met zijn tong langs zijn droge lippen. ‘Zo… eh… zo heb ik dat aangevoeld.’
Vledder knikte. ‘Juist, en toen zij naar uw wijze en ongetwijfeld goedbedoelde raadgevingen niet wilde luisteren, bleef u geen andere keus…’
‘U bedoelt?’
De jonge rechercheur keek hem scherp aan. ‘Op een avond volgde u hem en sloeg hem de hersens in.’
Robert d’Hovenier sprong wild op. De blosjes op zijn wangen kleurden dieprood. ‘Nee, verdomme, nee,’ schreeuwde hij. ‘Ik heb die vent niet vermoord.’
‘U had er alle reden toe.’
Robert d’Hovenier perste zijn lippen op elkaar en balde zijn vuisten tot de knokkels wit werden. Achter het vreemde brilletje lichtten zijn grijsgroene ogen fel op. Het duurde even. Toen ontspande hij zich. Langzaam verdween het diepe rood uit zijn gezicht. Na een poosje had hij zich weer in bedwang. Hij trok zijn stoel iets van Vledder weg en ging weer zitten. ‘Ik begrijp,’ zei hij met een diepe zucht, ‘dat ik in uw ogen een duidelijk motief had… Haat, jaloezie. Ik begrijp ook best dat u in mij een potentiële moordenaar ziet en dat dit verhoor ertoe dient om mij tot een bekentenis te brengen…’
Vledder stak afwerend een hand op. ‘Om de waarheid aan het licht te brengen,’ verbeterde hij scherp.
‘Goed, goed,’ zei de jongeman sussend, ‘omwille van de waarheid. Maar het zou voor u een prettige waarheid zijn als ik die Marcel om het leven had gebracht.’
Vledder knikte. ‘Inderdaad,’ zei hij gelaten.
Robert d’Hovenier zuchtte opnieuw. ‘Het spijt me dat ik u dan moet teleurstellen. Ik herhaal het voor de laatste maaclass="underline" ik heb die man niet vermoord! En al zou u dit verhoor uren- of zelfs dagenlang voortzetten, u zult van mij geen andere verklaring krijgen.’
Vledder stak zijn kin uitdagend naar voren. Zijn neusvleugels trilden. ‘Dat,’ zei hij verbeten, ‘zullen we nog wel eens zien. Waar was u maandagavond?’
Robert d’Hovenier grijnsde. ‘U wilt een alibi?’
‘Precies.’
Hij schudde langzaam het hoofd. ‘Ik vrees,’ zei hij spijtig, ‘dat ik geen alibi heb. Ik was maandagavond in de bioscoop… alleen.’
‘Waar?’
‘Tuschinski. Tweede voorstelling. Het begon, meen ik, om kwart over negen. Ik heb er Rosemary’s baby gezien. Als u wilt… kan ik u het vreemde verhaal van begin tot het eind vertellen.’ Vledder haalde zijn schouders op. ‘Dat zegt me niets. U kunt de film van tevoren hebben gezien. Of het boek hebben gelezen. En zelfs al had u het kaartje…’
Robert d’Hovenier knikte. ‘Ik begrijp het,’ zei hij gelaten. ‘Het moet altijd wel mogelijk zijn dat je een kaartje in je bezit hebt zonder dat je de voorstelling hebt bijgewoond.’ Hij glimlachte breed. De situatie scheen hem te amuseren. ‘Dus geen alibi. Wat nu?’
‘U ging na die tweede voorstelling rechtstreeks naar huis?’ vroeg Vledder.
‘Ja.’
‘Hoe laat dacht u dat het was?’
‘Halftwaalf. Ik herinner me dat ik op de klok van de Munttoren keek.’
‘Hebt u op straat nog iemand ontmoet?’
‘Nee, niemand. Tenminste, niemand die ik ken. Het was vrij stil op straat. Ik ben langs de grachten naar huis gelopen. Ik ging direct naar mijn kamer.’
‘Was er in huis nog iemand wakker?’
‘Dat weet ik niet. Voor zover ik heb kunnen zien brandde er nergens licht. Maar het is heel goed mogelijk dat Alice en oom Charles nog bezoek hadden. Zij gaan in de regel laat naar bed.’ ‘Was Marcel bij Mabel?’
Het gezicht van Robert d’Hovenier verstarde. Het bloed steeg weer naar zijn hoofd. ‘Hoe moet ik dat weten?’ riep hij uit. ‘U controleerde haar toch?’ zei Vledder gemelijk.
Robert d’Hovenier sprong opnieuw op. Hij deed dit zo abrupt, dat zijn stoel kletterend achter hem omviel. ‘Ik… ik…’ stotterde hij, ‘ik weiger verder nog vragen van u te beantwoorden.’ De Cock kwam naderbij en raapte de stoel op. ‘Mijn collega bedoelt,’ sprak hij kalmerend, ‘dat uw gevoelens ten opzichte van mejuffrouw Paddington u extra oplettend deden zijn… beschermend. Ik neem aan dat wij in dit licht ook uw… eh… uw bezorgdheid moeten beoordelen ten aanzien van haar relaties met die meneer Marcel. Zo is het toch?’