Выбрать главу

‘Ik heb onmiddellijk een klacht ingediend bij meester Van Overwheere, de officier van justitie. Ik wens niet dat mijn naam nog langer in verband wordt gebracht met de moord op die onbekende man.’

De Cock zuchtte. ‘Dat hebt u min of meer aan uzelf te wijten. U had niet naar de begrafenis moeten gaan.’

Het gezicht van Charles d’Hovenier kleurde rood. ‘Dat was een daad van piëteit,’ riep hij luid. ‘En niet meer dan dat. Ik heb uit de verhalen van Robert begrepen dat de man mijn huis ettelijke malen heeft bezocht. Uiteraard buiten mijn medeweten. Maar dat doet niet ter zake. Gezien de relatie van de dode met Mabel vond ik het toch gepast om van mijn belangstelling blijk te geven.’ Hij maakte een wat onbeheerst gebaar. ‘Hoe kon ik weten dat Mabel er zo’n vertoning van zou maken? Het was gewoon gênant.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘En dan die zotte toespraak van die halfzatte toneelspeler… Verschrikkelijk!’

Vanuit de hal schreed een vrouw het studeervertrek binnen. Ze was groot, slank en uitzonderlijk mooi. De Cock schatte haar op achter in de twintig. Toen ze dichterbij kwam, besefte hij pijnlijk dat haar leeftijd niet te schatten was. Haar opvallende schoonheid was star, steriel, haast tijdloos. Door het blonde haar, dat breed golvend langs haar fraaie schouders gleed, deed ze hem denken aan Kriemhilde, de blonde heldin uit het lied van de Nibelungen. Charles d’Hovenier kwam onmiddellijk uit zijn fauteuil overeind en liep haar tegemoet. ‘Twee heren van de recherche, liefje. De befaamde rechercheur De Cock en zijn collega…’ Hij keek vragend naar de jonge rechercheur.

‘Vledder.’

De makelaar glimlachte. ‘Vledder,’ vulde hij aan. ‘Ik heb de heren gezegd dat ook wij door die vertoning van Mabel vanmorgen in de aula bijzonder zijn geschokt en dat wij nooit zouden hebben toegestaan dat Mabel…’

Mevrouw d’Hovenier drukte de beide rechercheurs koeltjes de hand en ging zitten, rustig, beheerst, de lange benen over elkaar heen geslagen. Ze nam onmiddellijk het woord.

‘Mabel is een emotionele jonge vrouw,’ sprak ze zacht, verontschuldigend. ‘Ze kan het verlies van haar jonge vriend maar moeilijk verwerken. En het zal volgens mij ook nog wel enige tijd duren voordat ze zijn dood volkomen heeft aanvaard. Ze verkeert nu al een paar dagen geestelijk in een vrij labiele toestand. In dit licht moet u ook haar vlucht zien.’

De Cock keek verwonderd op.

‘Vlucht?’

Ze zuchtte diep, haar ogen gesloten. ‘Mabel is gevlucht.’ De grijze rechercheur keek haar onderzoekend aan. ‘Voor wie?’ Ze reageerde nogal kribbig. ‘Begrijpt u dat niet? Dit huis heeft voor haar te veel herinneringen. Ze kon hier onmogelijk langer blijven. Ze zou gek zijn geworden. Ze leed nu al aan waandenkbeelden.’

‘Zoals?’

Mevrouw d’Hovenier ontweek zijn blik. ‘Ze verdenkt Robert. Ze meent dat hij haar vriend heeft vermoord.’

‘Waarom?’

‘Uit jaloezie. Maar dat is belachelijk. Robert is een lieve jongen. Hij is al heel lang hier in huis. Hij zou nog geen vlieg kwaad doen.’ Charles d’Hovenier knikte instemmend. ‘Het heeft ons pijn gedaan dat zij Robert van de moord beschuldigde. Dat begrijpt u. Wij hebben geprobeerd het uit haar hoofd te praten, maar op een of andere manier schijnt ze overtuigd.’

‘Bewijzen?’

Mevrouw d’Hovenier plooide haar lippen tot een medelijdend lachje. ‘Een verliefde vrouw vraagt niet naar bewijzen. Ze weet… uit haar gevoel.’

Vledder grijnsde. ‘Gevoel,’ zei hij schamper, ‘wat is gevoel? Er is in Nederland geen rechter die erop veroordeelt.’

Charles d’Hovenier wuifde met een slanke hand. ‘Dat mag ook niet,’ riep hij verontwaardigd. ‘Robert is onschuldig. Het is onaardig van Mabel hem als de moordenaar te beschouwen. Zo gauw ze terug is zal ik erop staan dat ze hem haar verontschuldigingen aanbiedt.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen. Hij keek naar het gezicht van de makelaar en vroeg zich af of hij schertste. Maar op het scherp gesneden gelaat van Charles d’Hovenier was geen scherts te bespeuren. Hij leek volkomen ernstig.

De Cock schoof zijn fauteuil naar voren. ‘U kende de dode?’ ‘Nee.’

‘U hebt hem nooit hier in huis ontmoet?’

Charles d’Hovenier schudde het hoofd. ‘Ik denk dat Mabel er wel voor zorgde dat hij buiten mijn gezichtskring bleef.’ De Cock knikte. ‘Dat zou best kunnen,’ zei hij traag. ‘Wanneer hoorde u voor het eerst van hem?’

De makelaar staarde enige ogenblikken peinzend voor zich uit. ‘Een week of drie geleden. Ik meen dat Robert iets zei over een man die Mabel in haar kamer had toegelaten.’

‘Wat hebt u toen gedaan?’

‘Niets. Het was de consequentie van het feit dat ik haar in huis had genomen. Toen de ouders van Mabel vroegen of ze mocht komen, heeft Alice me gewaarschuwd. Je kunt er beter niet aan beginnen, zei ze. Jonge meisjes geven moeilijkheden.’ Hij produceerde een matte glimlach. ‘Dat de moeilijkheden zo groot zouden worden, heb ik uiteraard niet voorzien.

‘U hebt Mabel dus niet ter verantwoording geroepen?’ ‘Nee, dat vond ik zinloos. Ze is oud en wijs genoeg om haar eigen gedrag te kunnen bepalen.’

De Cock keek de makelaar scherp aan. ‘U hebt ook die man niet benaderd?’

Charles d’Hovenier reageerde wat verward. ‘Nee zeg! Waarom zou ik? Die vent interesseerde mij niet in het minst.’ De Cock trok zijn wenkbrauwen op. ‘Dat is vreemd.’ ‘Hoezo?’

‘Waarom ging u dan een dag na de moord naar het logement De Blauwe Lampetkan en probeerde u langs slinkse wegen zijn bezittingen te bemachtigen?’

11

De beide rechercheurs wandelden zwijgend van de Keizersgracht langs de stille kant van de Blauwburgwal. Hun gedachten waren nog bij het onderhoud met Charles d’Hovenier. ‘Hoe vond je zijn verklaring?’

De Cock schoof zijn dikke onderlip naar voren. ‘Niet slecht bedacht. Het zou helemaal niet onmogelijk zijn geweest dat Mabel Paddington haar Marcel in een onbezonnen bui een stelletje dwaze brieven had geschreven. Dat Charles d’Hovenier uit angst voor de mogelijke chantage probeerde die brieven in handen te krijgen, kun je hem moeilijk kwalijk nemen. Dat is een daad van een oude, wijze oom met levenservaring.’ Vledder schudde grijnzend het hoofd. ‘Het is een fabeltje. Mabel heeft hem nooit geschreven. Ze wist geen adres. Je hebt het haar zelf gevraagd. Ze wist niet dat Marcel in De Blauwe Lampetkan logeerde.’ Hij keek schuins naar De Cock. ‘Bovendien: wie zou er nog moeten chanteren? Marcel zelf was dood.’

De grijze speurder reageerde niet.

In gedachten verzonken liep hij door, een dwarse denkrimpel in zijn voorhoofd.

Vledder stootte hem met een elleboog aan. ‘Ik heb een andere gedachte over oom Charles’ motieven.’

‘Zo?’

‘Ja, oom Charles was bang dat Marcel in het bezit was van papieren die niet Mabel, maar hemzelf zouden kunnen belasten.’ ‘Waarmee?’

‘Weet ik veel,’ riep Vledder geërgerd. ‘Ik mag die meneer Charles niet. Hij is mij veel te vriendelijk, te glibberig. Volgens mij is hij veel nauwer bij die moord betrokken dan wij denken. Heb jij wel eens de mogelijkheid overwogen dat inbreker Marcel de gevoelens van Mabel alleen gebruikte om ongehinderd in huize d’Hovenier te kunnen rondneuzen?’

De Cock keek hem van opzij aan. ‘Soms,’ zei hij vriendelijk, ‘kun je heel verstandige dingen zeggen.’

Vledder reageerde niet direct. Hij proefde de woorden van zijn leermeester en vroeg zich pijnlijk af hoe hij ze moest opvatten. ‘Blijft natuurlijk de vraag,’ zei hij na een poosje, ‘wat vriend Marcel in het huis aan de Keizersgracht zocht. Waar was hij op uit? Sieraden, geld, juwelen?’

De Cock schudde zijn hoofd. ‘Als het Marcel daarom te doen was, had hij zich beter aan zijn compagnonschap met de Puitaal kunnen houden. Nee, ondanks het inbrekerstenue waarin wij hem vonden, geloof ik niet dat hij in verband met een inbraak werd vermoord. Er zijn andere motieven. Volgens mij spelen factoren een rol die wij niet kennen.’