Выбрать главу

‘De dood van Tjeerd Talema,’ sprak hij weifelend, ‘moet u destijds diep hebben getroffen.’

Ze knikte traag, zonder overtuiging. ‘Het was een hele schok.’ ‘Gaat u nog wel eens naar het kerkhof?’

‘Nee.’

‘Er staat een mooie steen op zijn graf.’

‘Ik weet het.’

‘Vooral de tekst heeft mij getroffen.’

Ze keek hem aan, argwanend, onderzoekend. ‘Hij die zelfs de dood heeft overwonnen.’

De Cock knikte. ‘Dat staat er. Het heeft lang geduurd voordat de diepere betekenis tot mij doordrong. Ik begrijp nu wat er wordt bedoeld; sommige doden sterven niet… Ze leven voort in onze herinnering.’ Hij pakte het schilderij op en hield het haar voor. ‘Zag hij er zo uit?’

Ze antwoordde niet direct. Haar onderlip trilde. ‘Zo… zo oud heb ik hem niet gekend.’

‘Maar het is Tjeerd Talema?’

‘Ja.’

De Cock wees op het portret. ‘Hij was zo te zien een bijzonder fascinerend man. In het dorp wordt gefluisterd dat u van hem hield. Waarom bent u destijds niet met hem getrouwd?’ Ze schoof in haar fauteuil heen en weer. Haar donkere ogen vonkten. ‘Wat gaat u dat aan?’ riep ze fel.

De Cock streek met zijn pink over de rug van zijn neus. ‘Ik… ik interesseer me voor zijn dood.’

‘Zijn dood?’

De Cock knikte. ‘Ik vraag me af hoe Tjeerd Talema drie jaar geleden op 12 februari is gestorven. Ik neem aan dat u aan zijn sterfbed stond?’

Ze kwam langzaam overeind, liep naar de schouw en stak een sigaret op. Vanuit de hoogte keek ze op hem neer. ‘U bent van de politie.’

De Cock glimlachte. ‘Heel juist. Ik ben van de Amsterdamse recherche.’

‘Toen u binnenstapte, vermoedde ik al dat u van de politie was. Voor iemand die iets met kunst uit te staan heeft, bent u veel te burgerlijk gekleed.’ Ze pakte een asbakje en ging weer tegenover hem zitten. ‘Het portret van Tjeerd was een lokmiddel?’ De Cock tuitte zijn lippen. ‘Min of meer. Feitelijk wilde ik alleen zeker weten dat wij beiden over dezelfde man spraken.’ Ze keek verwonderd op, een denkrimpel in haar voorhoofd. ‘Bent u werkelijk geïnteresseerd in Tjeerds dood?’

‘Ja, dat ben ik.’

‘Waarom?’

‘Om… eh… omdat hij tweemaal is gestorven.’

‘Tweemaal?’

De Cock knikte. ‘Eenmaal in Zoetekamp en ruim drie jaar later nog eens in Amsterdam.’

Ze keek hem met verschrikte ogen aan. ‘Dat kan niet. Dat kan echt niet. Ik was op zijn begrafenis. Tjeerd ligt hier… bij ons kerkje aan de zee. U hebt zelf zijn steen gezien.’ Ze sprak snel, gejaagd, struikelend over haar woorden. ‘Die uit Amsterdam was Tjeerd niet. Ik bedoel, dat kan Tjeerd niet zijn geweest. Dat was een ander.’

De Cock schudde langzaam het hoofd. ‘U stond aan zijn sterfbed?’

‘Nee.’

‘Men heeft u niet gewaarschuwd?’

Ze drukte haar sigaret in het asbakje uit. ‘Ik wist dat Tjeerd in het dorp was teruggekomen. U hebt zelf gemerkt hoe snel de nieuwtjes bij ons rondgaan. Ik wist dat hij bij Douwe… dokter Hoekstra logeerde. Ik wist niet dat hij ziek was. Ik heb een paar dagen hier in spanning gewacht tot hij zou komen opdagen. Maar hij kwam niet. Hij liet zich in het geheel niet zien. Nergens.’

‘En toen?’

‘Plotseling hoorde ik dat Tjeerd dood was.’

‘Wie vertelde u dat?’

‘Dat weet ik niet meer. Ik denk dat mijn moeder het me vertelde.’

‘En toen bent u gaan kijken?’

Ze schudde haar hoofd. ‘Douwe vond het niet goed. Hij zei dat het beter voor me was dat ik hem niet zag.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Waarom niet?’ Ze liet het hoofd iets zakken. ‘Douwe had gelijk. Ik had niet zo lang daarvoor een verschrikkelijke tijd doorgemaakt. Ik ben toen heel erg ziek geweest. Het heeft maanden geduurd voordat ik er weer bovenop kwam.’

‘Dokter Hoekstra was bang voor een terugval?’

‘Ja.’

De Cock keek haar scherp aan. ‘Uw ziek-zijn hield dus verband met Tjeerd.’

Ze knikte met een zucht. ‘Achteraf vraag ik me wel eens af of ik me niet te veel heb aangesteld. De tijd heelt alle wonden. Ik heb wat afstand kunnen nemen. Toen… toen kon ik het niet verwerken. Het was voor mij of de wereld instortte. Tjeerd en ik waren jeugdvrienden. We speelden als kind al samen. Later ging dat gewoon door… op school… op de hbs en toen Tjeerd naar de universiteit ging. We hoorden bij elkaar. Voor altijd. Dat zei iedereen… en dat was ook zo.’

Ze pauzeerde even, keek naar de rechercheur op en glimlachte. ‘Ik ben in jaren niet zo vertrouwelijk geweest. En dat nog wel tegenover een vreemde.’

De Cock grijnsde beminnelijk. ‘Ik had als biechtvader carrière kunnen maken.’ Hij trok zijn brede gezicht weer in een ernstige plooi. ‘Ik neem aan dat Tjeerd het vriendelijke toekomstbeeld wreed verstoorde.’

Ze zuchtte diep. ‘Zo mag u het wel noemen. Ik kreeg op zekere dag een brief van hem uit Utrecht, waarin hij me onomwonden schreef dat hij van een ander hield. Hij had, zo schreef hij, nu pas ervaren wat liefde was. De relatie tussen hem en mij was daarbij vergeleken niet veel meer dan een stoeipartijtje onder vrienden.’ De Cock schoof zijn onderlip naar voren. ‘Dat was weinig elegant.’

Ze schudde haar hoofd. ‘Nee, elegant was het niet. Ik geloof dat mannen in dergelijke situaties nooit de juiste toon kunnen vinden. Hij vroeg begrip, en ik schreef hem dat ik alle begrip van de wereld had en dat ik hoopte dat zijn liefde hem veel geluk mocht brengen.’ Ze stak opnieuw een sigaret op. De slanke vingers die naar de aansteker reikten, trilden. ‘Ik… ik heb hem daarna nooit meer gezien.’

Een tijdlang zwegen beiden.

Rechercheur De Cock pakte het schilderij weer op en zette het op zijn knieën. ‘Hoe vindt u het portret?’

‘Heel mooi.’

De Cock knikte instemmend. ‘U maakte een poosje geleden een opmerking die me bijzonder trof. U zei letterlijk: zo oud heb ik hem niet gekend.’

Ze trok wat nerveus aan haar sigaret. ‘Ziet u, die ogen… Tjeerd… Tjeerd…’ Ze slikte, worstelde met haar tranen. ‘Ik heb Tjeerd nog nooit zo oud zien kijken.’

De Cock zette het schilderij weer naast de bank. ‘Wat is er met zijn liefde gebeurd?’

‘Daar is hij mee getrouwd.’

De Cock veerde op. ‘Getrouwd?’

‘Ja, ongeveer een half jaar voor zijn dood.’

‘Waar?’

‘In Utrecht, denk ik. Tjeerd werkte daar op een advocatenkantoor.’

‘Hoe heette ze?’

Ze haalde haar schouders op. ‘Dat weet ik niet. Ik heb haar naam nooit gehoord.’

De Cock keek peinzend langs haar heen. ‘Ze was dus niet mee naar Zoetekamp gekomen?’

Ilona van Corstanje schonk de rechercheur een wrange glimlach. ‘Nee… Tjeerd Talema kwam alleen… stierf alleen.’ Haar stem klonk bitter. ‘De liefde was zelfs niet op de begrafenis.’

17

Met het schilderij onder zijn arm sjokte De Cock door het vriendelijke Zoetekamp. De meeste mensen op straat groetten hem uiterst beleefd. Hij grinnikte zachtjes voor zich uit. De snelle fluister-nieuwsdienst had hem natuurlijk allang gesignaleerd. Hij merkte dat hij de straatjes begon te herkennen. De haven vormde al geen probleem meer. Die wist hij feilloos te vinden. Langs de bakker en een miniatuur van een supermarkt kwam hij dan bij Jauwkien van Trui. Hij hoopte dat de oude visser daar achter zijn dikkop zat. Hij had hem straks nodig als gids. De knaker, de aanstichter van de dorpsroddel, kon wel eens een belangrijke sleutelfiguur zijn. Maar eerst moest hij iets eten. Zijn maag knorde in heftig protest. Sinds zijn vertrek uit Amsterdam had hij niets meer gehad.