‘Uit het overlijdensregister?’
‘Precies.’
Ze stond op en liep weg.
De Cock ging op de bank van de wachtkamer zitten. Hij wist uit ervaring dat het putten van gegevens uit officiële registers tijd vergde. Hij stak een sigaret op en keek om zich heen. Het interieur was vrij somber. Door de hoge glas-in-loodraampjes viel maar weinig licht.
Plotseling ging de deur van de wachtkamer open. De man in de deuropening staarde de rechercheur verbaasd aan. Het duurde even voor De Cock hem herkende. Zonder de imponerende doktersjas, gewoon in zijn colbertje, zag hij er weinig indrukwekkend uit.
‘Dokter Hoekstra, goedemorgen.’ De Cock stond op en stak hem zijn hand toe.
De dokter kwam wat aarzelend dichterbij. ‘Goedemorgen, rechercheur.’
De Cock glimlachte innemend. ‘Dat is toevallig dat we elkaar hier ontmoeten. Komt u weer een sterfgeval aangeven?’ Het klonk wat ironisch.
De jongeman reageerde niet. ‘U hebt me gisteren met uw bezoek nogal overrompeld,’ zei hij peinzend. ‘Ik heb er later nog eens over nagedacht. Wist u dat Tjeerd getrouwd was?’ De Cock schudde het hoofd. ‘Dat wist ik niet. Ik hoorde het gisteren van Ilona van Corstanje.’
‘Bent u ook bij haar geweest?’
De Cock keek hem spottend aan. ‘Wist u dat niet?’
‘Nee.’
‘Vreemd! Iedereen weet hier anders alles van iedereen.’ Hij gebaarde wat nonchalant voor zich uit. ‘Ik ben ook bij de knaker geweest. De lezing die hij van het gebeurde gaf, week nogal af van hetgeen u mij daarover vertelde. Niet hij wenste een bacchanaal, maar ú!’
‘U schijnt aan die idiote dorpsroddel veel aandacht te schenken.’ De Cock keek hem doordringend aan. ‘Laten we even alle misverstanden wegnemen, dokter Hoekstra,’ zei hij scherp. ‘Ik onderzoek geen ordinaire dorpsroddel, maar een moord.’ ‘Moord?’
‘Ja! Tjeerd Talema werd vermoord. En moord, dokter Hoekstra, heeft beroepshalve mijn levendige belangstelling.’
De dokter liet zich op de bank neer. Zijn gezicht zag bleek. ‘Tjeerd… vermoord?’
De Cock keek vanuit de hoogte op hem neer. De jonge dokter was hem niet onsympathiek. Het deed hem pijn hem te kwellen, maar het moest. ‘Die moord…’ zei hij met een zweem van sarcasme, ‘die moord kan ú onverschillig zijn. Nietwaar, dokter Hoekstra? Uw vriend Tjeerd stierf drie jaar geleden… aan een hartverlamming.’
De dokter stond op. Zonder iets te zeggen wankelde hij naar de deur. De Cock keek hem na. ‘Voor geval u me nodig mocht hebben: kamer 9, bureau Warmoesstraat, Amsterdam.’ De juffrouw achter het loket riep iets. De Cock draaide zich om en slenterde naar haar toe.
‘Was dat niet de jonge dokter?’ vroeg ze.
‘Ja, dat was de jonge dokter.’
‘Wat kwam hij doen?’
De Cock grijnsde breed. ‘Dat, lief kind, vraag ik hem de volgende keer.’
18
Met twee koppen dampende koffie schuifelde Vledder door de grote recherchekamer van het beroemde politiebureau in de Amsterdamse Warmoesstraat. Voorzichtig schoof hij zijn collega een kop toe. ‘Jij bent dus van mening dat Tjeerd Talema drie jaar geleden niet is gestorven?’
De Cock glimlachte. ‘Hij is wel gestorven… officieel.’ ‘Niet echt.’
‘Nee, niet echt. Alleen voor de wereld, voor de geordende samenleving, was hij dood.’
Vledder schoof onrustig op zijn stoel heen en weer. ‘Hoe kon dat?’
‘Precies, dat vroeg ik mij ook af, hoe kon het? Let wel, alles wat ik je nu vertel, is nog theorie. Ik heb voor mijn stelling geen enkel bewijs. Hoogstens heb ik een serie aanwijzingen.’ Hij nam een slok van zijn hete koffie. ‘Ik dacht aanvankelijk aan een gewone identiteitsverwisseling. Begrijp je, Dick, ik dacht dat de man die wij uit het water van de Brouwersgracht visten, om de een of andere nog duistere reden de identiteit van de overleden Tjeerd Talema had aangenomen. Daarom nam ik het schilderij dat Mabel Paddington van haar geliefde schilderde, mee naar Zoetekamp. Toen ik daar aankwam, zette ik het open en bloot in de gelagkamer van Het Wapen van Zoetekamp neer en wachtte op reacties.’
Vledder knikte hem gnuivend toe.
‘Min of meer tot mijn verbazing herkenden Jauwkien van Trui en haar klanten het portret onmiddellijk. Dat-is-Tjeerd, zeiden ze. En ze bedoelden de Tjeerd Talema die drie jaar geleden was gestorven.’
De ogen van Vledder glinsterden. ‘Van een identiteits- of persoonsverwisseling was dus geen sprake. De man die wij uit het water van de Brouwersgracht visten, en de man die drie jaar geleden in Zoetekamp stierf, waren één en dezelfde persoon.’ De Cock grinnikte. ‘Maar dat kon niet. Normaal gesproken sterft niemand voor de tweede maal. Hoe ik ook peinsde, er bleef slechts één redelijke oplossing: Tjeerd Talema stierf drie jaar geleden niet werkelijk.’
Hij krabde zich in de nek. ‘Geloof me, die witmarmeren steen op het kerkhof van Zoetekamp zag er heel indrukwekkend uit. Maar de tekst gaf me al te denken. Op de steen stond: Hij die zelfs de dood heeft overwonnen.
Nu kan men Zoetekamp met enig recht een bolwerk van calvinisme noemen. Een dergelijke graftekst was dus niet vreemd. Het kon een verwijzing inhouden naar Christus’ opstanding en de daaraan gekoppelde belofte van een eeuwig leven. Een overwinning dus op de dood. De oude visser die me rondleidde, vond het dan ook een mooie tekst. Maar hij zei erbij dat hij was uitgedacht door de jonge dokter, die als atheïst te boek stond.’ Vledder grijnsde. ‘De Zoetekampers konden die tekst op hun wijze lezen, maar de formulering was voor tweeërlei uitleg vatbaar.’
De Cock knikte. ‘De jonge dokter speelt in deze hele affaire toch een vrij dubieuze rol.’
‘Hoezo?’
‘Niet alleen verzorgde hij de begrafenis, de steen en de fraaie tekst. Tjeerd Talema zou ook in zijn huis zijn gestorven. En-hijliet-niemand-bij-de-dode-toe.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Zelfs Ilona van Corstanje, een jeugdvriendin, een vrouw die zielsveel van Tjeerd Talema had gehouden, mocht de dode niet zien, hoewel ze dit uitdrukkelijk verlangde. De dokter achtte het fnuikend voor haar gezondheid.’
Vledder fronste zijn wenkbrauwen. ‘Heeft niemand de dode gezien?’
‘A lleen de k na ker.’
‘Wie is dat?’
De Cock glimlachte. ‘Een vriendelijke, oude timmerman die onder luid psalmgezang fraaie doodkisten timmert en volgens traditie alle doden van het dorp kist. Het schijnt in Zoetekamp gewoonte dat de man daarbij een stevig borreltje wordt aangeboden.’ De Cock zuchtte. ‘En nu komt het! De jonge dokter zegt dat hij bij de dood van Tjeerd met de gewoonte had willen breken. Hij had de oude het borreltje geweigerd. Maar toen ik de knaker daarover sprak, was hij hoogst verbolgen. Hij zei dat het juist de dokter was die had geprobeerd hem dronken te voeren. Eerst toen de fles leeg was, hadden ze Tjeerd in zijn kist gelegd.’
‘De dooie Tjeerd?’ vroeg Vledder gespannen.
‘Dat is nu juist de moeilijkheid. De dokter en de knaker kregen ruzie.’
‘Ruzie? Waarover?’
De Cock grinnikte. ‘De knaker beweerde… let wel, na een liter jonge jenever… dat de dooie Tjeerd nog warme voeten had.’ ‘Warme voeten?’ Vledder barstte in lachen uit. ‘En toen?’ ‘De dokter werd woest en joeg die oude het huis uit. Sindsdien roddelt de een over de ander.’
Vledder trok een ernstig gezicht. ‘Toch geven die warme voeten te denken. Als jouw theorie klopt met de feiten, dan was de waarneming van die knaker — ondanks de liter jenever — volkomen juist! Tjeerd Talema was niet dood. Hij speelde de rol van dode.’
‘En had daarbij de temperatuur van zijn voeten niet onder controle,’ snoof De Cock.
Vledder lachte. ‘Ik kan me indenken dat die dokter woest werd. Hij zag zijn hele plannetje in duigen vallen.’