Выбрать главу

De Cock klemde zijn lippen op elkaar. ‘Dat wist ze wel,’ zei hij scherp. ‘Dat wist ze verrekte goed, want nog geen maand na Tjeerds dood vraagt ze in Zoetekamp schriftelijk een officieel uittreksel uit het overlijdensregister. Het moet worden gezonden naar hotel International in Zürich.’

‘Zürich?’

‘Ja. Ik heb al met de politie in Zürich gebeld. Ze konden me niet veel meer vertellen dan dat ze enige dagen in dat hotel had gelogeerd. Ze stond daar ingeschreven als Alida van Soomeren, Nederlandse, weduwe van T. Talema.’

Vledder peinsde diep. Het was te zien aan de starende uitdrukking in zijn ogen. ‘Ik begrijp het,’ riep hij na enige tijd verheugd. ‘Volgens jouw gedachte kwam Alida van Soomeren niet met haar man mee naar Zoetekamp en verscheen ze ook niet op de begrafenis… omdat ze vooruit wist wat er zou gaan gebeuren.’ De Cock knikte zijn jonge collega bemoedigend toe. ‘Heel goed, Dick. Ze wist kennelijk dat Tjeerd Talema in Zoetekamp alleen maar officieel ging sterven.’

Vledder gniffelde. ‘En voelde er weinig voor om aan de groeve van een zak zand te staan.’

De Cock krabde achter zijn linkeroor. ‘Ik geloof eerder dat Alida van Soomeren het voor zichzelf veiliger achtte om de kring van mensen die haar als de vrouw van Tjeerd Talema kende, zo klein mogelijk te houden.’

Vledder zei: ‘Maar dat verklaart nog niet waarom de-uit-de-doodherrezen Tjeerd Talema haar later zou willen vermoorden.’ De Cock schudde het hoofd. ‘Ik heb ook niet gezegd dat ik het waarom kende. Ik heb alleen gezegd dat hij haar naar het leven stond… althans de mogelijkheid van moord serieus overwoog. Ik breng je even de kreet in herinnering die Zwarte Sylvie van Tjeerd opving: “Kan iemand die dood is, een moord plegen?” Jij vond het toen een onzinnige vraag. Maar bekijken we de vraag eens in het licht van hetgeen we nu weten, dan is hij zo onzinnig niet meer. Tjeerd bedoelde zichzelf. Hij vroeg zich af of hij, als officiële dode, juridisch gezien gestraft kon worden voor moord. Bedenk weclass="underline" Tjeerd Talema had rechten gestudeerd.’ Vledder knikte begrijpend. ‘Hij hield er blijkbaar rekening mee voor moord te worden gearresteerd, en bepeinsde of hij — in zijn uitzonderlijke positie van gestorven man — ook kon worden berecht.’

De Cock ademde diep. ‘Een juridische puzzel, inderdaad. Maar de gedachte aan moord lag centraal. Blijft over de vraag: Wie was het voorwerp van Tjeerds moordlust?’ De Cock pauzeerde even en nam een slok van zijn koffie. ‘Het antwoord daarop is niet moeilijk. In wat wij het spel van Zoetekamp zouden kunnen noemen, speelden slechts drie personen een hoofdrol. Daar was Tjeerd, de dode, dokter Hoekstra, de arts die hem liet sterven en Alida van Soomeren, de vrouw die een officieel uittreksel uit het overlijdensregister nodig had. We weten uit de onafgemaakte brief dat Tjeerd ten aanzien van dokter Hoekstra geen haatgevoelens koesterde. Hij schreef hem als vriend en berichtte dat hij haar had gevonden… Alida van Soomeren, zijn grote liefde, maar tevens de vrouw die hem had verbitterd en ontgoocheld.’ Toen De Cock was uitgesproken, zwegen beiden. De stilte hing als een wolk van gedachten tussen de beide mannen. Het was alsof Tjeerd Talema opnieuw werd geconfronteerd met de vraag: Heeft het zin?

Wat was zijn uiteindelijk antwoord? Wat deed hij op de late avond van de 14de maart? Ging hij in inbrekerstenue op pad om de vrouw te doden die hem had ontgoocheld, of…?

Vledder was de eerste die de stilte verbrak. ‘Ik heb,’ zei hij, wat aarzelend, ‘Mabel Paddington nog niet gevonden.’

‘En Robert d’Hovenier?’

Vledder snoof verachtelijk. ‘Die is dronken.’

De Cock trok zijn wenkbrauwen op. ‘Dronken?’

Vledder knikte. ‘Twaalf uur van de dag. De andere twaalf uur slaapt hij zijn roes uit. Heb je hem nodig?’

‘Misschien.’

‘Je kunt hem elke dag vinden in dat kleine kroegje aan het Singel, bij de Torensluis.’

‘Hoe lang duurt dat al?’

‘Die dronkenschap?’

‘Ja.’

‘Vanaf het moment dat jij hem voor het laatst onder handen hebt genomen.’

‘Heb je nog persoonlijk contact met hem gehad?’

‘Dat laat ik liever aan jou over.’

‘En de rest van de familie?’

Vledder glimlachte. ‘Oom Charles klaagt steen en been. Hij verwijt de journalisten dat ze zijn goede naam in opspraak hebben gebracht. Zijn vrouw zegt dat het zijn eigen schuld is. Hij had nooit die Mabel Paddington in huis moeten nemen. Met haar is alles begonnen.’

De Cock keek hem onderzoekend aan. ‘Hoe kom je aan die wijsheid?’

Vledder knipoogde. ‘Ik heb nog regelmatig contact met dat hippe hulpje van de familie.’

‘O.’

‘Ja, het is een lief en mededeelzaam meisje. Ze houdt me van alles op de hoogte.’

De Cock krabde zich achter het oor. ‘Uit jou, Dick Vledder,’ zei hij gladjes, ‘groeit nog eens een groot rechercheur.’

Het klonk bijzonder laconiek.

Het gezicht van Vledder kleurde rood. Hij wist niet goed hoe hij deze lof moest verwerken. ‘Ik heb, toen jij weg was, echt niet stilgezeten,’ zei hij wat verongelijkt. ‘Ik bedoel, ik heb me niet alleen met dat hippie beziggehouden. Ik heb ook alles gedaan om Mabel Paddington te vinden. Al haar vrienden en vriendinnen van de academie heb ik nagevraagd. Niemand kon of wilde me vertellen waar ze was.’

‘Misschien is ze teruggegaan naar Engeland.’

Vledder schudde het hoofd. ‘Dat heb ik laten nagaan. In Engeland is ze niet. Tenminste niet bij haar ouders. Bovendien ligt haar paspoort nog bij de familie d’Hovenier.’

De Cock knikte. ‘We kunnen dus gevoeglijk aannemen dat ze nog ergens hier in Amsterdam rondhangt. Het is zaak dat we haar vinden, en liefst zo snel mogelijk. Ik heb haar verdwijnen aanvankelijk niet zo ernstig opgevat, maar ik begin me nu toch wel ongerust te maken.’

Vledder keek hem wat verward aan. ‘Denk je dat zij…’ ‘Wat?’

‘Dat zij Tjeerd Talema heeft vermoord?’

De Cock antwoordde niet direct. ‘Weet je, Dick,’ zei hij aarzelend, ‘die Mabel Paddington heeft me van het begin af aan voor raadsels geplaatst. Ze kwam nog dezelfde dag waarop wij de dode uit de gracht haalden, naar het politiebureau, met het schilderij van Tjeerd Talema onder haar arm. Ze vroeg liefjes: “Behandelt u de zaak van de drenkeling?” Toen ik dat bevestigde, zei ze: “Ik kan u inlichtingen verschaffen, ik heb een tijdje scharrel met hem gehad.” Dat was nogal vreemd. Want hoe wist zij vooruit, zonder enige verdere informatie, dat de drenkeling haar vriend was, de man wiens portret zij onder haar arm droeg? Er had weliswaar een signalement van de dode in de krant gestaan, maar Mabel Paddington had op het moment dat zij bij mij kwam, feitelijk nog geen enkele aanleiding te veronderstellen dat de dode man haar vriend was. Ze had in alle redelijkheid nog geen tijd gehad om hem te missen.’ ‘Hoe bedoel je?’

‘Wanneer haar vriend geruime tijd niet was komen opdagen en ze had dan op het krantenbericht over de drenkeling gereageerd, dan was haar gedrag alleszins begrijpelijk geweest. Maar ze had haar Marcel een dag tevoren nog gesproken. Heel gezellig. En er was niets dat op een naderend onheil wees.’

Vledder trok een ernstig gezicht. ‘Zo bezien was het inderdaad vreemd dat ze onmiddellijk op het bericht over de drenkeling reageerde.’

De Cock knikte. ‘Maar wat mij het meest verbaasde, was haar reactie op mijn mededeling dat haar vriend was vermoord… Ze had de moordenaar onmiddellijk pasklaar bij de hand.’ ‘Robert d’Hovenier.’

‘Ja, compleet met motief. En toen wij niet snel genoeg op haar aanwijzingen ingingen, voerde ze een paar dagen later in de aula die vertoning op.’

Vledder trok rimpels in zijn voorhoofd. ‘Zou ze er echt van overtuigd zijn dat Robert d’Hovenier de moord pleegde?’ De Cock maakte een achteloos gebaar. ‘Er zijn twee mogelijkheden. Of ze heeft van het begin af aan bewust geprobeerd ons onderzoek in een verkeerde richting te sturen, óf ze heeft iets gezien of gehoord dat haar direct de zekerheid heeft gegeven dat neef Robert de dader is.’