Выбрать главу

‘Ik ga naar Utrecht.’

‘Wat moet je daar doen?’

‘Tjeerd Talema trouwde daar met ene Alida van Soomeren, herinner je je nog?’

‘Dat kun je ook telefonisch bevestigd krijgen.’

De Cock schudde het hoofd. ‘Het gaat me niet om de bevestiging. Die heb ik al. Ze trouwden op 16 september. Ik heb een kopie van de trouwakte aangevraagd.’

‘Wat moet je dán?’

‘Ilona van Corstanje uit Zoetekamp schreef haar Tjeerd in Utrecht brieven…’

Het gezicht van Vledder verhelderde.

En het adres waaraan ze haar brieven zond, heb je van haar gekregen.’

De Cock knikte met een grijns. ‘Zo is het. En ik hoop,’ zei hij met lichte spot, ‘dat er nog mensen zijn die het prille geluk van de jonggehuwden van nabij hebben gadegeslagen.’

Zijn hoedje nonchalant achter op het hoofd, de handen diep in de zakken van zijn regenjas, slenterde De Cock op zijn gemak vanuit de Warmoesstraat door de Oudebrugsteeg. Hij had het aanbod van de jonge Vledder om hem met de dienstauto thuis te brengen afgeslagen. Hij ging te voet. De ervaring had hem geleerd dat hij wandelend zijn gedachten het best kon ordenen. En dat was nodig. Het was ongeveer een week geleden dat ze de drenkeling uit het water van de gracht hadden gevist. Sindsdien was er veel gebeurd. Het slopende onderzoek naar de identiteit van de man had veel tijd gevergd en de achtergronden vertroebeld. Ondanks dat had hij het gevoel dat de zaak van de ontgoochelde dode zijn einde naderde. Als hij morgen in Utrecht…

Plotseling had hij het gevoel dat iemand hem volgde. Zonder zijn tred te veranderen, stapte hij door en stak het Damrak over richting Nieuwendijk. Intens luisterde hij naar de voetstappen. Ze waren niet ver van hem verwijderd. In de Kolksteeg versnelde hij zijn pas. Hij kende in de omgeving elke steeg, elk portiek, elke deur. Bij het oude korenmetershuisje sloeg hij rechtsaf en sprintte om het gebouwtje als in zijn beste jaren. Bij de voorlaatste hoek bleef hij hijgend staan. In de Kolksteeg schoof een man onder de hanglamp door. Hij herkende hem onmiddellijk. Voorzichtig ging hij achter hem aan. Midden op het pleintje van de Nieuwezijds Kolk bleef de man staan en keek verward om zich heen. De Cock liep langzaam op hem toe, zijn gezicht geplooid in een brede glimlach. ‘Goedenavond, dokter Hoekstra.’

21

‘U was plotseling verdwenen.’

De Cock grinnikte. ‘U moet ook geen rechercheurs achtervolgen.’ Hoekstra trok een ernstig gezicht. ‘Ik wilde u spreken. Ik had u thuis willen opzoeken, maar ik wist uw adres niet. Aan de wachtcommandant in de Warmoesstraat heb ik toen gevraagd waar ik u kon bereiken. Hij zei dat u nog steeds op het bureau was.’

‘Waarom bent u toen niet naar de recherchekamer gekomen?’ De jonge dokter glimlachte wat verlegen. ‘Ik heb buiten gewacht. Ik wilde u niet in het politiebureau ontmoeten. Ik wilde u spreken als mens… niet als rechercheur.’

De Cock keek hem strak aan. ‘Ik ben mens… en rechercheur.’ Hoekstra zuchtte. ‘Het was niet mijn bedoeling u te kwetsen. Het is een gevoelskwestie. Wanneer ik u in het politiebureau had opgezocht, dan had mijn bezoek — zo voel ik dat — een officieel tintje gekregen. En juist dat officiële wilde ik vermijden.’ De Cock knikte begrijpend. ‘U wilt een informeel gesprekje.’ ‘Zoiets, ja.’

‘Laten we vast in de richting van mijn huis lopen. Zoveel nachtrust is mij niet gegund.’

Ze staken schuin de Nieuwezijds Voorburgwal over en sloegen rechtsaf de Korte Lijnbaanssteeg in. De Cock keek zo nu en dan opzij. Hoekstra keek strak voor zich uit en trok nerveus aan zijn sigaret. Hij wist kennelijk niet goed hoe te beginnen. ‘Wanneer denkt u de zaak af te sluiten?’

‘Als ik de moordenaar van Tjeerd heb gearresteerd.’ ‘Kan dat nog lang duren?’

De Cock schudde langzaam het hoofd. ‘Het is een kwestie van bewijs.’

‘En dat hebt u niet?’

‘Nog niet voldoende.’

‘U kent de achtergronden?’

De Cock glimlachte. ‘Ik weet wat er in Zoetekamp is gebeurd. Wanneer ik de officier van justitie inlicht, zal hij zeker het zogenaamde graf van Tjeerd Talema laten openen.’

‘En dat betekent?’

‘Uw arrestatie.’

‘U hebt justitie nog niet ingelicht?’

‘Zelfs mijn commissaris niet. Ik ben nogal laks in die dingen.’ Ze waren inmiddels via de Lijnbaanssteeg en de Blauwburgwal op de Keizersgracht gekomen. De Cock trok de kraag van zijn jas omhoog. De avondlucht was kil.

‘Hoe stierf Tjeerd?’

‘Iemand sloeg hem zijn hersens in.’

‘Waar?’

De Cock wees voor zich uit. ‘Hier ergens in de directe omgeving, schat ik. Ze gooiden zijn lichaam in een gracht.’ Dokter Hoekstra staarde bedroefd voor zich uit. ‘Arme Tjeerd. Hij had zulke grote verwachtingen.’

‘Was ze een mooie vrouw?’

‘Wie?’

‘A lida va n Soomeren.’

‘Ik heb haar persoonlijk nooit ontmoet. Ik ken haar alleen door Tjeerd. Hij was volkomen in haar ban… raakte niet over haar uitgesproken. Volgens hem was ze de schoonste vrouw aller tijden. Bij haar vergeleken was Helena van Troje nog lelijk. Hij beschreef haar als een vrouw om…’

‘…om voor te sterven.’

De dokter keek naar de rechercheur op. ‘Dat klinkt achteraf wat cynisch. Tjeerd stierf voor haar zelfs tweemaal.’

Een tijdlang liepen ze zwijgend voort, ieder verzonken in gedachten. Op de brug naar de Brouwersgracht bleef De Cock staan. Hij steunde met zijn armen op de brugleuning en keek naar beneden. Er werd gespuid. Het water stroomde zachtjes langs de pijlers. Hij draaide zich weer om en keek naar de jonge dokter. ‘Zonder uw medewerking was de maskerade in Zoetekamp niet mogelijk geweest.’

‘Dat weet ik.’

‘Waarom liet u zich tot dat macabere spel verleiden?’ Hoekstra trok zijn schouders op. ‘Vriendschap en hebzucht… of hebzucht en vriendschap. U mag de volgorde zelf kiezen. Ik weet achteraf echt niet meer waar het accent lag.

Mijn ouders zijn niet rijk, meneer De Cock. Het heeft hun heel wat opofferingen gekost om mij te laten studeren. Ik ben ze daar dankbaar voor uiteraard. Maar als je met een lege portemonnee een dokterspraktijk moet overnemen…’ Hij maakte zijn zin niet af.

‘Ik wist niet waar ik aan begon. Toen Tjeerd met het voorstel kwam, leek het idee me wel grappig. Het wekte herinneringen aan onze studententijd, toen we ook graag tegen die geordende maatschappij schopten. Maar ik heb jaren in spanning geleefd. En dan die nooit aflatende dorpsroddel! Alleen terwille van Tjeerd heb ik volgehouden. Ik had anders al jaren eerder de zaak aan de autoriteiten opgebiecht.’

‘Dat klinkt burgerlijk.’

De jongeman reageerde fel. ‘Zijn wroeging en berouw burgerlijke begrippen?’

‘U bent dokter uit roeping?’ vroeg De Cock.

Op het gezicht van de man verscheen een wat smartelijke trek. ‘Roeping is zo’n groot woord. Ik ben geen idealist en ik heb nooit innerlijke stemmen beluisterd. Maar ik wist wat ik deed toen ik medicijnen ging studeren. Het was een bewuste keuze.’

De Cock knikte. ‘Er zijn ontwikkelingslanden,’ zei hij weifelend, ‘die kampen met een ontstellend gebrek aan artsen.’ Hij pauzeerde even en monsterde het gezicht van de dokter. ‘En veel van die landen zijn niet bij Interpol aangesloten.’ Hoekstra slikte. Zijn adamsappel wipte op en neer.

‘U bedoelt?’

‘Ik bedoel,’ zei De Cock wat korzelig, ‘dat er niemand mee is gebaat wanneer u een jaar of wat in een gevangenis verdwijnt.’ Hoekstra knikte peinzend. ‘Hoeveel tijd heb ik?’

‘Twee dagen.’

‘En dan?’

‘Dan zal ik proberen u te arresteren.’ Hij liet de brugleuning los en slenterde de Brouwersgracht op. Aan de wallenkant bij een paar oude kolenschuiten bleef hij staan. ‘Hier hebben we hem gevonden.’

‘Tjeerd?’

‘Ja, een week geleden.’