Centraal in de kamer stond een grote rode sofa met een bakbeest van een televisie ervoor. Over de armleuning van de rode sofa bungelde een halfontblote rechterarm, de lange mouw van een truitje was opgerold tot boven de elleboog. Onder de opgerolde mouw zat een vastgesjorde riem die de arm afknelde. Op de grond onder de armleuning lag een lege injectiespuit.
Cindy de Vries lag achterover op de bank en keek met opengesperde ogen de ruimte in.
5
‘Gevalletje van een overdosis.’ Vledder had zijn conclusie snel getrokken. ‘Arm kind.’
De Cock humde. Vledder keek hem aan.
‘Denk jij van niet dan?’
‘Ik weet zeker van wel. Maar het gaat er in dit geval niet om wat haar van het leven heeft beroofd, maar wie.’
‘Dat lijkt me nogal simpel,’ concludeerde de jonge rechercheur, ‘of wou je soms beweren dat zij ook door iemand is omgebracht?’
De Cock keek zijn assistent aan en glimlachte mild.
‘Dat denk ik wel, ja. Of is zij volgens jou het volgende slachtoffer van de zelfmoordepidemie die met Wim de Jongh begon?’
Vledder had hierop geen antwoord, dus wendde zijn oude leermeester zich tot de dienstdoende agent die hen de kamer had binnengelaten.
‘Is de meute al onderweg?’
‘Jawel, meneer, ik heb het bureau op de hoogte gebracht.’
‘Hoe heb je het lichaam eigenlijk ontdekt?’
De jonge diender schuifelde richting De Cock. ‘Ik werd op straat aangehouden. Door hem.’
Hij duimde over zijn schouder en wees op de gestalte van een slanke jongeman die in de deuropening was verschenen. Hij was geheel gekleed in het zwart en zijn smalle bleke gezicht werd omkranst door een bos woeste donkere krullen. Hij maakte een verslagen indruk. Het leek alsof al het bloed uit zijn gezicht was weggetrokken. Hij stelde zich voor als Arendjan toen De Cock zich tot hem richtte.
‘Gaat het wel?’ vroeg De Cock vriendelijk. De jongen knikte, maar niet erg overtuigend.
‘Nog nooit eerder zoiets meegemaakt?’ wilde De Cock weten.
‘Ik kwam haar kamer binnen, de deur stond open, en toen zag ik haar liggen.’ Zijn stem klonk beschaafd, haast bekakt en detoneerde met de omgeving.
‘En toen?’
‘Toen moest ik overgeven,’ bekende de jongen.
‘Dat klopt!’ riep Vledder vanaf het keukenblokje terwijl hij met de kraan de resten van de maaginhoud van Arendjan door de gootsteen spoelde. ‘Getverdemme!’
‘Sorry,’ stamelde de jongen, maar De Cock glimlachte hem vaderlijk toe.
‘Heel begrijpelijk. Kwam je wel vaker op deze kamer?’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Wat ik zeg: kende jij het slachtoffer?’
De jongen trok zijn schouders op. ‘Ik woon hier nog maar net. Ik ben lang op zoek geweest naar iets anders, maar u hebt geen idee hoe moeilijk het is om een betaalbare kamer te vinden in Amsterdam. Dat geldt trouwens ook voor een onbetaalbare!’
‘Maar je kende het slachtoffer wel?’ drong De Cock aan.
‘Ik zag haar soms op de gang, maar echt contact was er niet. Ze had nooit wat in huis, dus ze leende wel eens wat van mij. Verder ging het niet. Vorige week heeft ze nog vijfentwintig euro van me geleend en die kwam ik vandaag terugvragen. Shit!’ er schoot de jongen kennelijk iets te binnen.
‘Wat?’ vroeg De Cock hoopvol.
‘Daar kan ik nou ook wel naar fluiten! Dat geld krijg ik natuurlijk never nooit meer terug.’
De Cock zuchtte teleurgesteld. Hij had gehoopt dat de jongen relevante informatie te binnen was geschoten.
‘Heb jij haar vandaag nog met iemand samen gezien?’
‘Ik heb haar hier nog nooit met iemand gezien. Ze was ook vaker weg dan aanwezig. En soms hoorde ik haar ’s morgens vroeg de trap op komen en dan kwam ze de hele dag haar kamer niet uit.’
‘Wist je dat ze verslaafd was aan drugs?’
De jongen trok zijn schouders weer op. ‘Dat ze gebruikte was natuurlijk wel duidelijk, maar verslaafd… nee. Ik bedoel, ze was af en toe druk en dan liep ze te zingen of te schreeuwen over de gang, nou, dan weet je ’t wel. Maar echt last heb ik niet van haar gehad.’
‘En ze had geen vriendje volgens jou?’
‘Dat heb ik niet gezegd!’ De jongen had weer wat kleur gekregen op zijn gezicht. ‘Ik heb haar hier nog nooit met iemand gezien. Maar misschien had ze wel een vriendje ergens anders.’
‘Mogelijk,’ moest De Cock toegeven.
‘Laatst nog werd ze thuisgebracht door zo’n gast in een Porsche.’
‘Weet je dat zeker?’ mengde Vledder zich vanaf de keukenhoek in het gesprek. De jongen draaide zich verontwaardigd naar hem om.
‘Ik ken een Porsche wanneer ik er een zie. Dit was een 911 Carrera. Mijn vader had er vroeger zelf een.’
Dus inderdaad afkomstig uit ’t Gooi, concludeerde De Cock, die een beetje genoeg begon te krijgen van het verontwaardigde geluid van de zwarte krullenbol. Vledder plukte iets van een prikbord dat boven het aanrecht hing en toonde het aan De Cock. Het was een polaroidfoto van een jongeman die op de motorkap van een Porsche zat. De Cock nam de foto over van zijn jongere collega en toonde hem aan Arendjan.
‘Was het deze “gast”?’
‘Het was in ieder geval die Porsche.’
‘Dank je wel.’ De Cock stopte de foto weg in zijn binnenzak. ‘Je moet je beschikbaar houden voor het verhoor.’
De jongen zette grote ogen op. ‘Wat was dit dan?’
Op dat moment kwam Bram van Wielingen binnen, de politiefotograaf. Hij haalde zijn camera tevoorschijn en begroette De Cock uiterst hartelijk. De grijze speurder bekeek verwonderd de camera.
‘Waar is je oude Hasselblad gebleven?’
Bram wreef verliefd over het supermoderne toestel in zijn hand. ‘In het museum, De Cock. Dit is zijn digitale broertje. Een beauty!’
De Cock zuchtte. ‘Wat was er mis met je oude Hasselblad?’
‘Niks,’ zei Bram terwijl hij de eerste plaatjes maakte van de dode Cindy, ‘maar tegenwoordig is iedereen digitaal.’
‘Ik niet,’ zei De Cock en hij liep somber de kamer uit.
De Cock had zich weer naast Vledder in de Mini gewurmd en liet zich thuis afzetten. Uit zijn binnenzak had hij de polaroidfoto gepakt en hij bestudeerde het plaatje.
‘Het nummerbord van de Porsche is goed te lezen. Kun jij morgen nagaan van wie die auto is?’
Vledder nam de foto over.
‘Wil je de man opsporen?’
‘Hij is voorlopig onze enige kans om iets meer te weten te komen over Cindy.’
Vledder had even zijn handen vol aan de drukke avondspits en moest zijn uiterste best doen om een fietser te ontwijken die een verhit gesprek voerde via de telefoon en geen oog had voor de rest van het verkeer.
‘Waarom wil jij meer te weten komen over Cindy?’ hernam hij het gesprek.
‘Ik wil weten wat haar relatie was met Wim de Jongh. Ze heeft zelf de kans niet meer gehad om ons dat te vertellen en ik wil het toch echt weten. Er is een verband tussen die drie doden, Dick, daar ben ik van overtuigd.’
Vledder parkeerde zijn auto voor het huis van zijn oude collega en keek hem aan. De Cock keek ernstig terug, de ene wenkbrauw iets hoger opgetrokken dan de andere.
‘Of denk jij dat ik spoken zie?’
Vledder zuchtte. ‘Ik weet het niet.’
‘Ik ook niet, en daarom moet ik het uitzoeken. Bedankt voor de lift.’
De volgende ochtend kwam met verrassingen, maar daar was De Cock nog onwetend van toen hij goedgemutst al vroeg de recherchekamer van het vertrouwde politiebureau aan de Warmoesstraat betrad. Zijn jonge collega zat alweer achter zijn computer en liet zijn vingers dansen over de toetsen.