Langzaam zakte zijn hand met daarin het mobieltje van zijn oor naar beneden.
‘Wie was dat?’ wilde Vledder weten.
‘Mijn vrouw,’ antwoordde De Cock ietwat ontredderd. ‘Iemand heeft een baksteen door onze ramen gesmeten!’
6
Hij trof zijn vrouw aan in de voorkamer, waar ze bezig was de duizend-en-één stukjes glas bijeen te rapen. Ze wees op zijn lievelingsstoel. De stoel waarin hij ’s avonds zijn krant las en met een goed glas cognac de zorgen van de dag wegspoelde.
‘Daar zou ik voorlopig niet in gaan zitten. Het glas ligt werkelijk overal.’
Een buurman was zo vriendelijk geweest om een groot stuk karton tegen de binnenkant van het raam te plakken, zodat wind en regen geen greep konden krijgen op het interieur van hun huis.
Mevrouw De Cock kwam met een lichte kreun overeind en veegde met een stoffer de glasscherven van het blik in een kartonnen doos.
‘Heb je al een glaszetter gebeld?’
Haar man keek om zich heen. ‘Ik zal hem zo bellen. Ik wilde eerst zelf kijken wat er is gebeurd. Was je thuis?’ voegde hij er bezorgd aan toe.
‘Ik was boodschappen doen. Ik moet er niet aan denken wat er was gebeurd als ik in de kamer was geweest.’
De Cock drukte een kus op haar wang en lachte haar bemoedigend toe.
‘En ik was maar een halfuurtje weg, dus het had zo gekund.’
‘Is dat die steen?’ De Cock wees op een kei die halverwege de kamer op een krant lag. ‘Heb je hem op die plek gevonden?’
‘Ik heb er alleen een krantje onder gelegd,’ verontschuldigde mevrouw De Cock zich.
De Cock schatte de afstand tussen de kei en het raam. Wie die steen ook had gegooid, hij moest een behoorlijke kracht hebben gehad. Mevrouw De Cock schudde haar hoofd en ging weer verder met scherven rapen.
‘Je begrijpt die opgeschoten jongens toch niet!’ Ze zakte voorzichtig door haar knieën.
De Cock pakte de kei op en bekeek hem peinzend. Het was geen baksteen, zoals zijn vrouw door de telefoon had gezegd, en ook geen klinker, waar de grachten mee waren bestraat. Het was zo’n vierkante steen die ook wel kinderkopje wordt genoemd. De Cock tuitte zijn lippen en staarde in de verte.
‘Wat sta je te denken?’
De Cock keek zijn vrouw aan. ‘Ik vraag me af waar deze steen vandaan komt.’
‘Hè, Jurre, wat maakt dat nou uit. Bel liever die glaszetter.’ Ze plukte een klein scherfje glas uit het tapijt en keek ontmoedigd om zich heen. ‘Er is geen beginnen aan.’
De Cock had er geen oog voor. Hij zat met zijn gedachten heel ergens anders.
‘Als je een baksteen vindt, of je wrikt een steen los uit de straat,’ sprak hij meer voor zichzelf dan voor iemand anders, ‘dan kan ik me voorstellen, zij het met veel moeite, dat een kwajongen hem door de ruit gooit.’
‘Nou, ik niet!’ verklaarde zijn vrouw opstandig.
‘Dan heb je pech als het toevallig jouw ruit is,’ vervolgde haar echtgenoot. ‘Maar deze steen, dit kinderkopje, komt in onze buurt niet voor. Die is meegenomen en daarna door de ruit gegooid. Is dat dan nog toeval, of is dat opzet?’
Zijn vrouw kwam weer overeind.
‘Denk je echt dat iemand opzettelijk die steen door onze ruit heeft gegooid?’
‘Ik ben bang van wel,’ beaamde De Cock.
‘Waarom zou iemand dat doen?’
De Cock duwde zijn onderlip naar voren en keek haar aan. Hij herhaalde haar vraag.
‘Waarom zou iemand dat doen? Om mij te waarschuwen, ben ik bang.’
‘Jou? Waarvoor?’
‘Voor de gevolgen van mijn onderzoek. Iemand wil wel heel graag dat ik daarmee stop!’
De Cock en zijn vrouw zaten aan de eettafel in de achterkamer. Voor was een glaszetter in de weer die niet alleen een nieuwe ruit inzette, maar ook apparatuur bij zich had waarmee hij de scherven van de gebroken ruit zorgvuldig kon verwijderen.
Mevrouw De Cock had boterhammen gesmeerd en thee gezet. Ondertussen had haar man haar verteld over het onderzoek waarin hij verzeild was geraakt.
‘Dus het begon allemaal met Wim de Jongh,’ concludeerde zij.
‘Ja,’ beaamde haar man, ‘al wist ik toen nog niet waar dat op uit zou draaien. Het gaat in deze zaak om reputaties, maar blijkbaar ook om heel veel geld. En iemand doet enorm zijn best om mij erbuiten te houden.’ Hij nam een slok uit zijn kopje en verbrandde bijna zijn mond aan de hete thee.
‘Heet?’ vroeg zijn vrouw enigszins overbodig. De Cock knikte en zette het kopje weer op tafel.
‘Jurre?’
‘Ja?’
‘Is het ook niet verstandig?’
De Cock wist wat er komen ging, maar toch vroeg hij: ‘Wat, lieverd?’
‘Om te stoppen met dit onderzoek?’
‘Zeker.’ Hij duwde zijn bril een stukje omhoog en wreef met zijn hand over zijn vermoeide ogen. ‘Zeker,’ herhaalde hij, ‘maar dat kan ik niet. Zeker nu niet meer.’
‘Maar als het waar is wat je zegt, heeft iemand opzettelijk een steen door onze ruit gegooid! Als een waarschuwing. Als je die waarschuwing in de wind slaat gebeuren er misschien echt erge dingen!’ Zonder het te willen had mevrouw De Cock met stemverheffing tegen haar man gesproken. In de voorkamer begon de glaszetter hardop te neuriën.
De Cock zuchtte en reikte over tafel naar de handen van zijn vrouw.
‘Ik kom steeds dichter bij de oplossing. Misschien kom ik wel te dichtbij en levert dat gevaar op. Maar ik kan hier niet mee ophouden. Dat weet je, daar ken je me te goed voor.’
Dat laatste was waar. Mevrouw De Cock was er in de jaren van de lange carrière van haar man aan gewend geraakt dat hij gevaar liep. Een verdwaald schot, een wraakzuchtige crimineel, een uit de hand gelopen ruzie. Maar nog nooit was de dreiging zo dichtbij geweest als nu. Ze keek naar de voorkamer waar de glaszetter bezig was de nieuwe ruit met stopverf in de sponning van het raamkozijn vast te zetten.
‘Ik weet het niet, Jurre.’ Ze voelde zich verward.
‘Dat begrijp ik. Maar ik voel een verplichting naar Wim de Jongh.’
‘Je hebt ook een verplichting naar mij,’ sprak ze eenvoudig.
‘Dat bovenal,’ bevestigde hij. Hij drukte een kus op haar hand en liet haar los. Toen stond hij op en drentelde even de kamer rond. Het moeilijkste kwam nu.
‘Ik wil dat je een paar dagen naar je zuster gaat.’
Het had De Cock enige overtuigingskracht gekost, want zijn vrouw was in eerste instantie absoluut niet van plan geweest haar man te verlaten.
‘Het lijkt misschien ouderwets, maar een vrouw hoort naast haar man, wat er ook gebeurt!’
‘Het is niet alleen ouderwets, maar ook onverstandig,’ had hij haar geantwoord. Hij vond dat zij geen last mocht hebben van de risico’s die nu eenmaal kleefden aan zijn beroep.
Ze had tegengestribbeld maar haar man had van geen wijken willen weten. Uiteindelijk was ze gezwicht en had ze haar zuster gebeld.
De volgende ochtend stond ze met een koffer op het stoepje voor hun huis en wachtte met haar man op de taxi.
‘Je hebt een harde, dwarse kop, Jurriaan De Cock,’ sprak ze vermanend.
‘Dat moet mijn afkomst zijn,’ verontschuldigde hij zich, ‘Urker mensen zijn zo.’
De taxi stopte voor het huis. Mevrouw De Cock pakte de revers van zijn colbertje en drukte een kus op zijn lippen.
‘Wees voorzichtig, neem geen onverantwoorde risico’s. Je hebt ook een verplichting naar jezelf!’
De Cock sloot zijn ogen en knikte. ‘Ik beloof het.’
Mevrouw De Cock stapte in de taxi en riep, voor ze de deur dichtsloeg: ‘En bellen! Iedere avond bellen!’
De taxi scheurde weg. De Cock zwaaide zijn vrouw na en keek toen om zich heen. Dit was de plek waar hij al zoveel jaren woonde en die hem zo vertrouwd was. De huizen, de bomen, de mensen die groetend hun hand naar hem opstaken als ze langsliepen. Iemand hield hem in de gaten, hier op deze plek die hij als zijn privédomein beschouwde. Hij gruwde bij het idee.