De Cock trof dokter Den Koninghe op een bankje aan de Herenmarkt, een klein pleintje aan weerskanten omzoomd door huizen, dat aan de voorkant grensde aan de Brouwersgracht en aan de achterkant werd gescheiden van de Haarlemmerstraat door het historische West-Indisch Huis.
Op een bankje bij de speeltoestellen in het midden van het pleintje zaten wat jonge moeders met elkaar te praten terwijl ze ondertussen hun mobiele telefoons raadpleegden. In de klimrekken hingen hun kinderen.
Een tijdje zaten de twee mannen zwijgend op het bankje. De Cock had in de zak van zijn regenjas een in papier verpakt koffiekoekje gevonden, dat hij verkruimelde voor de duiven die rond hun voeten scharrelden.
‘Is dit ons voorland?’ verzuchtte de dokter uiteindelijk.
‘Als we tijd van leven hebben,’ antwoordde De Cock.
‘Dan mag jij wel oppassen!’ De dokter keek zijn oude strijdmakker over zijn brilletje scherp aan.
‘Bedankt dat je wilde komen. Zoals je weet heeft Buitendam mij ziek gemeld, maar ondanks mijn blijkbaar deplorabele gezondheid ben ik toch heel nieuwsgierig naar het autopsierapport van Cindy de Vries.’
‘Altijd treurig, zo’n jonge vrouw, een bloem in de knop gebroken.’
De Cock knikte bedachtzaam. ‘Maar geen twijfel over de doodsoorzaak, toch?’
‘Nee, dat was inderdaad een overdosis, zoals de gevonden injectiespuit al suggereerde. In haar bloed zijn sporen van heroïne gevonden. En in zo’n hoge concentratie dat zelfs een paard tegen de vlakte was gegaan.’ Het was weer even stil. Midden op het pleintje struikelde een klein jongetje over zijn eigen benen.
‘Jij hebt haar de nacht ervoor vastgezet, begrijp ik.’
‘Ja,’ antwoordde De Cock, ‘maar ik heb er meer spijt van dat ik haar moest laten gaan.’
Het geluid van een huilend kind waaide over het plein. Een van de moeders op het bankje verderop was opgestaan en had het kind liefdevol van de grond opgepakt. Ze kuste het plekje op zijn hoofd waar het jongetje zich blijkbaar had gestoten.
‘Cindy de Vries was sowieso niet heel oud geworden,’ hernam de dokter.
De Cock keek hem verbaasd aan.
‘Niet?’
‘Nee. Autopsie wees uit dat ze een defect aan haar hartklep had. In combinatie met haar drugsgebruik was haar dat vroeger of later fataal geworden.’
‘Niet echt een troost,’ vond De Cock. ‘Heb jij het dossier van Van Deijssel nog ingezien voor het naar Zoetermeer moest?’
Den Koninghe liet een kort lachje horen. ‘Jij zei het zo treffend: sic transit gloria mundi! De grote professor! Van het trappetje gevallen, verkeerd terechtgekomen en overleden. Meer kan ik er niet van maken. Het was een ongeluk, De Cock, dit soort dingen gebeuren. De meeste dodelijke ongelukken gebeuren thuis, dat is een bewezen feit.’
De Cock zuchtte en wilde opstaan.
‘Het enige was…’ de dokter aarzelde en De Cock ging weer zitten.
‘Ja?’
‘Nou ja, het enige opmerkelijke was dat hij al een paar dagen dood was. Waarschijnlijk is hij vrijdagmiddag van die trap gevallen en maandagochtend pas ontdekt.’
‘En niemand die hem had gemist?’
‘Misschien had hij niemand. We zijn niet allemaal zo bevoorrecht als jij, De Cock.’
De rechercheur bracht zijn hand naar zijn mond, bewoog met duim en wijsvinger over zijn lippen en dacht even na. Vrijdagmiddag. Dat was dus voor Wim de Jongh dood werd aangetroffen. Veranderde dat iets aan de situatie? Hij keek op uit zijn overpeinzing om Den Koninghe te bedanken, maar de dokter was al opgestaan.
‘Overdrijf het niet, De Cock, ik zou het heel vervelend vinden om jouw lichaam te moeten onderzoeken.’
De Cock grinnikte en stak zijn hand op. Den Koninghe draaide zich om en verdween richting Haarlemmerstraat.
De Cock vond dat hij niet erg opgeschoten was. Even overwoog hij zijn jonge collega Vledder op te bellen, maar hij zag ervan af. Hij wilde hem niet te veel belasten met zijn eigen problemen. Hij besloot naar de Egelantiersstraat te wandelen en de man van de Porsche, Jaap Verduin, op te zoeken.
Het bewolkte weer van de afgelopen dagen had plaatsgemaakt voor fris lenteweer. De bomen langs de gracht begonnen aan een nieuwe groene tooi en de hele binnenstad was vervuld van een redeloos optimisme. De Cock hield van de jaargetijden en de wijze waarop Amsterdam met elk jaargetijde mee veranderde en toch zichzelf bleef. Hij sjokte de Prinsengracht af en genoot van de wandeling. Het verdreef voor even de sombere gedachten waar hij de afgelopen vierentwintig uur last van had gehad.
De Egelantiersstraat was een smalle straat aan de rand van de Jordaan. De meeste vervallen arbeiderswoningen waren vervangen door nieuwbouw waarin klaarblijkelijk jonge gezinnetjes woonden. De Cock struikelde bijna over de fietsen en fietsjes, om over de bakfietsen waarin de kinderen tegenwoordig werden vervoerd nog maar te zwijgen. Maar tussen al die twee- en driewielers was geen Porsche te zien.
Nummer 53 was nog een oud pandje, maar wel goed onderhouden. De verf op de deur en de kozijnen was niet lang geleden aangebracht.
De Cock ontdekte geen naamplaatje, wel een briefje naast de beclass="underline" Bel is stuk. Hij bonkte met zijn vuist op de deur en wachtte tot deze werd opengedaan door een jongensachtige, joviaal ogende man.
‘Jaap Verduin?’ vroeg De Cock.
‘Dezelfde,’ antwoordde de man met een glimlach om zijn mond.
‘De Cock, met ceeooceekaa, recherche. Mag ik even binnenkomen?’
De glimlach was verdwenen.
De Cock volgde de jongeman door een nauw gangetje, waarin het rook naar verf en terpentine, dat leidde naar een verrassend lichte en ruime kamer. Nadere bestudering leerde dat de muren waren uitgebroken en de bewoner van het huis één ruimte had gemaakt. Tegen de achtergevel was een glazen serre geplaatst die uitliep in een klein tuintje.
‘Dit is mijn atelier,’ verklaarde Verduin.
‘U bent kunstschilder,’ concludeerde De Cock verbaasd.
‘Gediplomeerd en wel.’ Verduin liep naar de serre en stelde zich op naast een schildersezel waarop een doek stond dat voor het grootste deel blauw was geschilderd. Zijn oude jeans zat onder de verfvlekken en datzelfde gold voor zijn T-shirt.
Hoe is het mogelijk, dacht De Cock, kunstschilder!
‘Mag ik vragen wat u hier komt doen?’
‘Natuurlijk. Neemt u mij niet kwalijk,’ verontschuldigde De Cock zich. ‘Ik ben hier in verband met Cindy de Vries.’
‘Ah! Cindy de Vries!’ Jaap Verduin sloeg zijn handen tegen elkaar. ‘Zit ze weer eens in de shit?’ Hij keek de oude rechercheur vragend aan.
De Cock schraapte zijn keel. ‘Dat kunt u wel stellen, ja. Ze… ze is dood.’
Verduin zei niets, hij bleef De Cock aankijken, maar in zijn ogen verscheen een doffe blik.
‘U lijkt niet erg verbaasd,’ zei De Cock met zachte stem.
‘Nee. Verbazen doet het mij niet. Niet echt. Maar ik vind het wel…’ hij zocht naar het juiste woord, ‘wel… verschrikkelijk. Hoe…?’
‘Een overdosis.’
‘Ja… ja natuurlijk.’ Hij haalde zijn neus op en keek even naar het blauwgeschilderde doek.
‘U wist dat ze drugs gebruikte?’
Er ontsnapte de schilder een korte lach. ‘Dat mag u wel zeggen, ja. Het was de oorzaak van het einde van onze relatie!’ Hij schudde zijn hoofd even hevig heen en weer en slaakte een diepe zucht.
‘Koffie?’ Hij keek De Cock weer met open vizier aan.
‘Graag.’
Verduin liep naar de andere kant van de ruimte, waar zich een los aanrecht bevond. Blijkbaar had daar ooit de keuken gezeten. Op het aanrecht stond, tussen potten met kwasten en tubes verf, een glanzend espressoapparaat.
De Cock aarzelde even, maar vroeg toen toch: ‘Is dat espresso?’
‘Ja, lekker.’ Verduin sloeg de koffiehouder leeg in een houten bakje dat naast het apparaat stond.