‘Mag het misschien niet zo sterk?’ De Cock ging in gedachten terug naar het kopje koffie dat de vrouw van Wim de Jongh hem ingeschonken had. Jaap Verduin moest lachen. Hij had zijn bravoure weer terug.
‘Ik maak een Americano voor u.’
‘Pardon?’
‘Een espresso met dubbel water.’
‘Heel graag.’
Terwijl de kunstschilder in de weer ging met de koffie keek De Cock rond in het atelier. De ruimte was spartaans ingericht. De muren waren witgestuukt en slechts hier en daar behangen met een affiche. Er stond een tafel in het midden met nog meer potten en uitgeknepen tubes. Bij die tafel stond een enkele stoel. Het blauwe doek in de serre was het enige schilderij in de ruimte.
‘Waren het pillen?’ klonk het vanaf het aanrecht.
‘Pillen?’ kaatste De Cock terug.
‘Die overdosis, waren het pillen?’
‘Slikte ze die dan?’
‘Soms. Meestal was het coke. Maar ik kan me niet voorstellen dat je je neus zo vol kunt stoppen dat je eraan doodgaat.’
De Cock ergerde zich licht aan het populistische taalgebruik. Het hoorde blijkbaar bij het jongensachtige, ongebonden imago dat Jaap Verduin graag wilde uitstralen.
‘Je kunt het ook roken, of spuiten.’
‘Spuiten? Vergeet het maar,’ riep Verduin boven het razende espressoapparaat uit.
‘Ze was bijna hysterisch met haar lichaam bezig. Zo is die hele drugsshit ook begonnen. Ze ontdekte dat ze lekker snel kon afvallen op speed en dan is het een kleine stap naar cocaïne.’ Het espressoapparaat had zijn werk gedaan en Verduin kwam met een kopje naar De Cock.
‘Maar ze spoot niet,’ concludeerde deze.
‘Nooit. Ze wilde niet eindigen als een tandeloze junk achter een gestolen boodschappenwagentje. Dat waren haar eigen woorden.’
7
De Cock had plaatsgenomen op de houten keukenstoel die midden in het atelier stond en dronk zijn koffie. Verduin stond naast zijn blauwe doek en blikte peinzend de tuin in.
‘We hebben bijna twee jaar een relatie gehad, maar ik kon er op het einde niet meer tegen. Het draaide alleen nog maar om de coke.’ Hij wendde zich tot De Cock.
‘Nachten doorgaan, daarna doodziek, dus snoof ze zich weer overeind.’
‘Gebruikte u zelf ook?’ vroeg De Cock nonchalant.
‘Nee, zeg,’ verklaarde Verduin stellig, ‘ik heb misschien wel eens een lijntje gesnoven, maar wie niet?’
De Cock keek op van zijn koffiekopje.
‘Nou ja, u misschien niet,’ gaf Verduin toe, ‘maar ik heb er veel mensen aan te gronde zien gaan. Drugs zijn niets voor mij. Cindy had zichzelf niet meer in de hand. Ze ging dag en nacht door. Dat kostte bovendien klauwen met geld.’
‘Hoe kwam ze daaraan?’ De Cock was opgestaan en liep naar het aanrecht om daar het lege kopje in een geel teiltje te zetten dat in de spoelbak stond. De muur van wat eens de keuken was geweest, was beplakt met affiches van tentoonstellingen.
‘Ze had steeds van die halve baantjes en soms schoof ik haar wat toe.’
‘Kunt u leven van uw kunst?’
‘’t Is geen vetpot, maar ik verkoop nu en dan een schilderij.’
De Cock keek om zich heen in de ruimte, maar zag alleen het grote blauwe doek.
‘Heeft u onlangs werk verkocht?’
‘Nee, hoezo?’
‘Omdat ik hier alleen dat… schilderij van u zie.’
Verduin lachte kort. ‘Hier ben ik net aan begonnen. Ik schilder eerst een aantal lagen over elkaar heen en dan ga ik aan de slag met mijn paletmes, verf weghalen en dan… nou ja, goed, dan ontstaat er iets.’
De Cock nam zijn hoedje van zijn hoofd en haalde een hand door zijn haar. ‘Ja ja.’
‘Maar zodra een doek klaar is moet het weg. Dan wil ik er niet steeds tegenaan kijken, dat belemmert mijn gedachten over nieuw werk, begrijpt u?’
‘Ja, dat begrijp ik wel.’ De Cock knikte bedachtzaam. ‘Maar als ik een doek zou willen kopen…’
‘Dan heb ik foto’s, ik maak altijd een foto van mijn werk. Maar het meeste werk verkoop ik tijdens exposities.’
Het oog van de grijze rechercheur trok onwillekeurig naar de muur met affiches, waar de aankondiging van de expositie van Bruidje in de morgen’, als jongste aanwinst van het Rijksmuseum, over de andere affiches was geplakt.
Jaap Verduin zag De Cock naar het affiche kijken.
‘Maar ik hang niet in het Rijks, natuurlijk! Dan moet ik eerst tweehonderd jaar dood zijn,’ lachte hij.
‘Heeft u die tentoonstelling gezien?’
‘Ik heb dat doek van Ter Borch gezien.’
De Cock liep weer terug naar de houten keukenstoel, maar hij bleef dit keer staan.
‘Men zegt dat het vals is.’
Verduin trok zijn wenkbrauwen omhoog, ten teken dat hij deze wending van het gesprek niet had verwacht. ‘Men? Welke men?’
De Cock schokte met zijn schouders.
‘Men heeft zestien miljoen euro betaald voor dit schilderij. Zou het dan vals zijn?’ vroeg Verduin met lichte spot. De Cock keek de jonge kunstenaar scherp aan.
‘Professor Van Deijssel was ervan overtuigd.’
Verduin lachte verbaasd. ‘U hebt uw huiswerk gedaan. De grote Van Deijssel! Ik las in de krant dat hij een ongeluk heeft gehad.’
‘Maar zou het kunnen, volgens u,’ drong De Cock aan, ‘dat het schilderij vals is?’
Verduin maakte zich los van zijn doek en ging midden in de serre staan. Hij keek de tuin in, waarin zich een hoop rotzooi had verzameld. Houten balken, een plastic cementkuip, een oude fiets. Niet het soort tuin waarin je het voorjaar zag ontluiken.
‘Echt of vals, het maakt niet uit. In die wereld gaat het alleen maar om de poen. Iedereen houdt elkaar de hand boven het hoofd, want kunst is geld, veel geld.’
‘Dan maakt het toch juist wel uit of iets echt is of vals?’ wierp De Cock tegen.
‘Welnee!’ De kunstenaar draaide zich weer terug naar de rechercheur. ‘Wie ziet nou het verschil?’
‘Van Deijssel?’
‘Die was voornamelijk bezig met zijn ego,’ hoonde Verduin. ‘En misschien had hij zich gewoon vergist toen hij in Amerika zei dat het doek echt was.’
‘Het kan zijn verwisseld.’
‘Alles kan, het werk van Rembrandt werd in zijn eigen tijd al gekopieerd,’ besloot Verduin en hij keek naar zijn blauwe doek in de hoek van de serre. ‘En ik zal u eerlijk zeggen, meneer De Cock, op de dag dat iemand mijn werk kopieert, heb ik het helemaal gemaakt!’ Zijn joviale lach schalde door de ruimte.
Terug op straat haalde De Cock zijn telefoon tevoorschijn en belde hij met dokter Den Koninghe.
‘Ik heb nog een vraag over Cindy de Vries als je ’t niet erg vindt.’
‘Barst los,’ klonk het nonchalant.
‘De overdosis is haar toegediend met een injectiespuit, nietwaar?’
‘Dat mag je wel aannemen, ja.’
‘Zijn er op het lichaam meer naaldsporen gevonden? In de armen of de lies, of waar ze zich maar zou kunnen injecteren?’
Het bleef even stil aan de andere kant van de lijn.
‘Den Koninghe?’
‘Ik ben er nog,’ klonk het haastig. ‘Ik dacht even na. Maar nee, ik geloof niet dat dat het geval was. Het lichaam van het meisje zag er opmerkelijk gaaf uit voor een verslaafde. Maar ik vraag het voor de zekerheid nog wel even na.’
‘Graag, en alvast bedankt!’
De Cock brak het gesprek af en wandelde met hernieuwde energie naar de Westermarkt om daar de tram te nemen.
Hij had het gevoel dat hij eindelijk was opgeschoten.
Lijn 13 bracht hem van de Westermarkt naar de Dam. Daar stapte De Cock uit en op zijn gemak liep hij via de Bijenkorf naar het statige Krasnapolsky, waar hij links afsloeg de Warmoesstraat in, op weg naar de kit.
‘De Cock! Doe dat nou niet, man!’ Jan Rozenbrand keek verschrikt op van zijn computer.
De Cock trok een onschuldig gezicht en hield even zijn pas in.