Выбрать главу

Keesing protesteerde licht. ‘Ik noemde de theorie. Ik weet natuurlijk niet of het echt zo is.’

‘Maar het is een gangbare theorie,’ hield de grijze rechercheur aan.

‘In ons kleine wereldje wel.’

Ze stapten even zwijgend voort, want hier kwam De Cock bij zijn punt.

‘Waarom komt dat dan nooit naar buiten?’

Keesing hield even stil en keek De Cock aan. Hij wees naar de overkant van de straat, waar zich het Van Gogh Museum bevond en waar het groepje Amerikanen dat even daarvoor De Cock had gepasseerd, in de lange wachtrij was aangeschoven.

‘Wie heeft daar belang bij?’ vroeg de kleine kunstkenner zich af. ‘Iedereen houdt elkaar de hand boven het hoofd. Er staan reputaties op het spel, meneer De Cock. Musea, experts, niemand wil het weten als er een serieuze vergissing is gemaakt. Verzamelaars zwijgen, omdat hun kunstverzameling in prijs zal dalen. En de musea kunnen hun poorten wel sluiten.’

De Cock keek naar de rij wachtenden voor de entree van het Van Gogh en dacht weer even aan de oude Petronius.

‘Niemand binnen onze kleine kring heeft er behoefte aan of belang bij dat de “theorie”,’ hij sprak het laatste woord uit alsof het een mogelijkheid was, ‘in bredere kring bekend wordt. Het is zelfmoord.’

De Cock liet de laatste opmerking even tot zich doordringen en knikte een paar keer bedachtzaam.

‘Dus als het naar buiten zou komen, en niet als een gerucht maar als een vaststaand feit, bijvoorbeeld in een boek, dan zou dat een kleine ramp zijn,’ concludeerde hij.

Keesing keek hem scherp aan.

‘Reden genoeg om iemand de mond te snoeren,’ verduidelijkte De Cock nog eens.

Met een oorverdovend lawaai denderde er een tram langs die de twee mannen even het zicht op de musea aan de overkant benam en die de kunsthandelaar de tijd gaf om de opmerking van De Cock op zich in te laten werken.

‘Denkt u dat Van Deijssel is vermoord?’ vroeg Keesing verbaasd toen de tram was gepasseerd.

‘Denkt u dat dat mogelijk is?’ vroeg De Cock.

‘Het is uw vak. U heeft de zaak onderzocht.’

‘Maar denkt u dat dat waarschijnlijk is, dat iemand professor Van Deijssel heeft omgebracht?’ hield De Cock aan.

Keesing haalde zijn schouders op en keek naar zijn gemanicuurde nagels.

‘De belangen zijn enorm, dat vertelde ik u al.’

‘Ook uw belang?’

Keesing keek op van zijn nagels en glimlachte.

‘Ik begrijp uw gedachte. Zeker. Maar nee, mijn belangen liggen anders. Ik verdien mijn geld niet met kunst, maar met de handel in kunst. En dat is toch echt een ander verhaal. Mijn werk is, net als dat van u, gebaseerd op vertrouwen. Als ik dat één keer beschaam, dan is het over en uit. Dan doe ik in deze kleine wereld geen zaken meer.’

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.

‘Enig idee wiens belang wel groot genoeg zou kunnen zijn?’

‘Om Van Deijssel om te brengen?’ hij liet een hikkend lachje horen. ‘Excuus, een lach is hier niet op zijn plaats. Maar Van Deijs sel was een compromisloze man, en zo iemand heeft weinig vrienden. Ik zou u een hele lijst met namen kunnen geven!’

‘Misschien moest u dat maar doen,’ opperde De Cock.

‘Iemand haten en iemand ombrengen zijn twee totaal verschillende dingen, meneer De Cock, dat zou u moeten weten. Nee,’ besloot hij gedecideerd, ‘u verdoet uw tijd. En ik ook. Ik wens u nog een goede dag.’

Hij gaf de oude rechercheur een hoffelijk knikje en vastbesloten liep Keesing weer in de richting van zijn kantoor, De Cock in gepeins achterlatend.

8

De Cock had de gordijnen gesloten, de lampen aan gedaan en zelfs de dikke witte kaars op de keukentafel aangestoken, maar het wilde niet gezellig worden in huize De Cock. Hij miste de hand van zijn vrouw, het ogenschijnlijk moeiteloze vermogen om van hun huis een warm thuis te maken. De Cock had zijn colbertje vervangen door een gerieflijke trui. Hij had zijn knellende schoenen met een zucht van opluchting uitgetrokken en was in zijn comfortabele sloffen geschoten. Hij had zich een goed glas ingeschonken. Maar nog steeds miste er iets.

Omdat er toch ook gegeten moest worden, had hij voor het eerst in zijn leven een pizza besteld. Terwijl hij op zijn bestelling wachtte, belde hij met zijn vrouw om haar te verzekeren dat het goed met hem ging. Hij was niet bedreigd of beschoten en hij kon zich thuis ook heel goed redden. Dat laatste was enigszins bezijden de waarheid, maar hij wilde haar niet ongerust maken. Toen de deurbel ging beloofde hij zijn vrouw morgen weer te bellen en brak hij het gesprek af. Terwijl hij naar de deur liep, haalde hij zijn portemonnee tevoorschijn. Maar toen hij de deur openzwaaide stond er geen pizzakoerier op de stoep. Het was Dick Vledder!

Vledder en De Cock hadden plaatsgenomen aan de keukentafel.

De Cock had zijn glas nog eens bijgevuld en voor zijn jonge vriend had hij een biertje ingeschonken.

‘Weet Buitendam dat je hier bent?’ informeerde De Cock luchtig.

VLedder nam een slok bier en likte vergenoegd het witte schuim van zijn lippen.

‘Dan had ik nu ook met ziekteverlof gekund! Maar serieus, De Cock, hij is bezorgd en ik ben dat ook. Er spelen in deze zaak hogere machten mee, machten waar wij geen invloed op hebben. En die volgens Buitendam zonder aanzien des persoons zullen handelen.’

‘Maar wie zijn die machten dan?’ wilde De Cock weten. ‘Gerrit Beumer?’

‘Gerrit wie?’

Op dat moment ging de bel.

‘Verwacht jij iemand?’ vroeg Vledder verontrust. Hij stond op en wilde De Cock voorgaan naar de buitendeur. De Cock protesteerde.

‘Dick! We spelen niet in een film! D’r staat geen lid van de maffia op de stoep. Hoogstens een Italiaan.’

De jonge rechercheur keek zijn baas vragend aan.

‘De pizzabezorger!’

De Cock liep naar de voordeur en daar stond een jongen die hem in ruil voor een paar euro een platte doos overhandigde.

In de keuken maakte De Cock de doos open en de ronde pizza gorgonzola lachte hem tegemoet. Met een mes, dat niet al te scherp leek, deed de oude rechercheur verwoede pogingen de pizza om te brengen. Vledder kon het niet aanzien.

‘Laat mij maar. Heb je een schaar?’

De Cock keek hulpeloos om zich heen. ‘Vast wel. Ergens…’

Hij trok een keukenlaatje open en zag meteen een schaar liggen.

‘Ik wist het wel! Hier.’ Hij overhandigde triomfantelijk de schaar. Vledder nam de pizza uit de doos en knipte die, tot verwondering van De Cock, in hapklare punten.

‘Eet smakelijk!’

De Cock nam een punt uit de doos en beet erin.

‘Neem jij alsjeblieft ook een punt, want eigenlijk hou ik er niet zo van,’ sprak hij met volle mond.

Vledder viel gretig aan.

Toen de resten van de ‘maaltijd’ waren opgeruimd en De Cock nog een biertje had ingeschonken, kwam Vledder tot de reden van zijn bezoek.

‘Ik hoorde van Buitendam dat je vandaag weer op de kit was.’

‘Dat kan ik niet ontkennen.’ De Cock walste een laagje cognac door het diepbolle glas.

‘Hij is echt bezorgd, De Cock. Ik weet niet wat er allemaal speelt, maar hij is gewoon bang voor jouw gezondheid.’

‘Dat is mooi van hem.’ De Cock snoof verlekkerd de geur van de cognac op en bracht het glas naar zijn lippen.

‘Hij meent het,’ drong Vledder serieus aan. ‘Hij zegt dat er krachten werkzaam zijn waar zelfs jij niet tegenop kunt. Waar gaat dit nog over, waar jaag je achteraan?’

De Cock stak vermanend een vinger in de lucht. ‘Eén vraag tegelijk, Dick.’

Hij nam een slokje van zijn cognac en liet het kostbare vocht genietend over zijn tong rollen. Hij sloot even de ogen, opende ze weer en keek zijn bezorgde vriend aan met een scherpe blik.

‘Ik onderzoek de dood van Wim de Jongh. Wat ik niet kon voorzien, was dat er in korte tijd nog twee doden zouden vallen, en alle drie hadden ze op een bepaalde manier een relatie met elkaar.’