Выбрать главу

‘Met jou alles goed, De Cock? Nog niet aan je pensioen toe?’

De Cock hief zijn handen in de lucht.

‘Alsjeblieft niet! Dan moet ik nog een hobby gaan zoeken.’

‘Volgens mij heb jij maar één hobby,’ verklaarde De Jongh nuchter, ‘en dat is boeven vangen!’ Hij dronk zijn glas leeg en stond op.

‘Drinken wij er nog een?’ vroeg De Cock, meer uit beleefdheid.

‘Voor mij niet meer. Ik vond het leuk je weer eens te zien, De Cock, maar ik heb nog van alles te doen.’

Hij stak een hand uit. De Cock hees zich uit zijn zetel en drukte De Jongh de hand.

‘Doe de groeten aan je vrouw.’

‘Let goed op jezelf.’

De Jongh trok zijn smalle lippen in een halve grijns, draaide zich om en verliet gehaast de lounge. De Cock liet zich weer in zijn stoel zakken en keek glimlachend naar het glas voor zich op tafel. Zoals Wim de Jongh werden ze tegenwoordig niet meer gemaakt. Kunsthandelaar, toe maar! Een sluwe oude vos, die wel zijn haren maar niet zijn streken verloor. Daar was De Cock wel van overtuigd.

De volgende dag begon bewolkt. De blauwe Hollandse lucht verborg zich achter een grijs wolkendek. De heer en mevrouw De Cock hadden na een verkwikkende nachtrust genoten van het uitgebreide ontbijtbuffet waarmee ze hun verblijf feestelijk hadden besloten. Tijd om naar huis te gaan, constateerde De Cock niet ontevreden.

Terug op de hotelkamer had zijn vrouw de koffer open op het bed gelegd en ze was bezig om de kasten leeg te halen. Haar man kwam uit de badkamer gelopen en gooide met een nonchalant gebaar zijn dichtgeritste toilettas in de koffer.

‘Hè, Jurre!’ knorde zijn vrouw en ze haalde de toilettas weer uit de koffer. ‘Die moet straks bovenop.’

De Cock stak verontschuldigend zijn hand op en wilde in de stoel voor het raam gaan zitten, maar daar lagen zijn opgevouwen overhemden te wachten tot ze de koffer in mochten. Ook op het bed was er geen plaats meer voor hem. Een beetje hulpeloos stond hij midden in de kamer. Hij was niet goed in dit soort dingen en het inpakken liet hij dan ook met liefde over aan zijn vrouw. Maar nu voelde hij zich hopeloos overbodig.

‘Ik ga nog wel even een frisse neus halen.’

Zijn vrouw haalde opgelucht adem.

‘Dat lijkt me een heel goed idee. Over een halfuurtje ben ik wel gepakt.’

De Cock knikte en slofte de kamer uit.

De Cock stapte uit de lift en constateerde in de lobby een nerveuze bedrijvigheid die hem nogal vreemd voorkwam voor een zondagochtend. De doorgaans alerte bellboys, kien op elke koffer, hadden geen oog voor de omgeving en stonden opgewonden met elkaar te praten.

Hij haalde zijn schouders op, het zou wel weer over voetbal gaan. Hij kuierde door de lobby en liep via de draaideur het hotel uit, de boulevard op. Ondanks de bewolking was de temperatuur buiten niet onaangenaam. Hij snoof de zilte zeelucht op en was net van plan richting het strand te lopen, toen hij op de hoek van het hotel een groepje mensen bij een ambulance zag staan. Zijn beroepsmatige nieuwsgierigheid deed hem van plan veranderen en hij liep in de richting van de ziekenauto.

Even voorbij de ambulance was de straat afgezet met het roodwit geblokte lint dat hij maar al te goed kende. Op straat, onder een laken, lag het ontzielde lichaam van een man. Twee zwarte herenschoenen staken onder het laken uit. Een ambulancebroeder kwam aangelopen met een brancard waarop een lege lijkzak lag.

‘Ze zeggen dattie gesprongen is,’ lichtte een omstander ongevraagd toe.

‘Toe maar,’ bromde De Cock.

‘Ook geen reclame voor dat hotel,’ zei de man nog.

De Cock drong zich een beetje naar voren en zag hoe de ambulancebroeders het laken verwijderden om het lichaam van de dode man in de lijkzak te kunnen ritsen. Voorzichtig tilde een broeder het bebloede hoofd een stukje op.

De val had veel schade aangericht, maar desondanks had De Cock het hoofd al herkend. Op de straat voor hem lag het levenloze lichaam van Wim de Jongh.

Een halfuurtje later stonden De Cock en zijn vrouw bij de balie om uit te checken.

De Cock inspecteerde de rekening en overhandigde zijn creditcard.

Mevrouw De Cock schudde ongelovig haar hoofd.

‘En je had gisteren nog zo’n leuk gesprek met hem gehad, zei je.’

‘Ja… dat hij een klappertje ging maken. Maar ik denk niet dat hij dit toen in gedachten had.’

De receptionist schoot in de lach en overhandigde hem een pen en een strookje papier.

De Cock had meteen spijt van zijn opmerking. Het was niet zijn bedoeling geweest om een flauwe grap te maken over de dood van De Jongh. Integendeel, het beeld van het bebloede hoofd met het rossige haar had hem aangegrepen.

Hij zette zijn handtekening op het strookje papier.

‘Ik hoorde dat meneer gisteravond zwaar verloren heeft.’

De Cock keek de jongeman achter de balie aan.

‘In het casino?’

De receptionist nam het strookje papier weer in en vouwde de rekening dubbel.

‘Dat hoorde ik.’

De Cock drukte zijn vilten hoedje op zijn hoofd en bukte zich om de koffer op te pakken. ‘Maar spring je dan van het dak?’ vroeg hij met enig ongeloof.

‘Ja, onbegrijpelijk,’ glimlachte de receptionist, ‘en nog een prettige reis verder!’

2

Hij was maar een paar dagen weg geweest, maar toch was De Cock opgelucht toen hij het oude politiebureau aan de Warmoesstraat binnen liep. Jan Rozenbrand, de wachtcommandant, stond achter de balie over zijn papieren gebogen. Hij keek even op toen De Cock binnenkwam en gaf hem een snelle blik over zijn halve leesbrilletje dat op het puntje van zijn neus balanceerde.

‘Leuk gehad?’

De Cock tuitte zijn lippen.

‘Zeker. Maar ik vond het lang genoeg.’

Hij liep door naar de stenen trap die naar de tweede verdieping leidde.

‘Nog bedankt voor de ansichtkaart,’ riep Jan hem na. De Cock hield even in en sloeg met zijn vlakke hand tegen zijn voorhoofd. Daarna vervolgde hij met een vrolijk huppeltje zijn weg.

In de recherchekamer zat zijn assistent Dick Vledder al achter zijn computer. Zijn vingers dansten over de toetsen en zonder op te kijken van zijn werk groette hij zijn chef. De Cock nam zijn hoedje af en wierp het richting kapstok.

‘Raak,’ constateerde hij tevreden. Vledder liet zijn vingers rusten.

‘Leuk gehad?’

De Cock grinnikte.

‘Zeker. En het spijt me van de ansichtkaart.’

Vledder stopte met typen.

‘Welke ansichtkaart?’

‘Die ik niet gestuurd heb,’ sprak de grijze speurder eenvoudig. ‘Kun jij voor mij de gegevens van Wim de Jongh naar boven halen? De Jongh met jeeooengeehaa.’

De Cock stapte dwars door de recherchekamer tot bij het grote raam achter zijn bureau. Tevreden keek hij naar beneden, naar de Heintje Hoeksteeg. Het was vroeg, dus er waren nog niet veel mensen op straat. Maar die er liepen konden op zijn warme aandacht rekenen.

‘Ik heb zeven Wimmen de Jongh, naar wie ben je precies op zoek?’

De Cock zat achter zijn bureau gebogen over de achterstallige post en keek op naar de jonge rechercheur die met een aantal computeruitdraaien voor hem stond.

De Cock stak zijn onderlip naar voren.

‘Tussen de vijftig, vijfenvijftig jaar. Vastgezeten wegens illegale gokpraktijken en fraude.’

‘Ik weet genoeg,’ onderbrak Vledder hem. Hij trok een uitdraai uit het stapeltje en legde dat op het bureau. ‘Waarom ben je in hem geïnteresseerd?’

De Cock keek van het velletje papier naar zijn assistent.

‘Wim de Jongh heeft zich in de nacht van zaterdag op zondag uit een hotelraam geworpen.’