Zijn ogen boorden zich in die van Verduin, waarin een spoor van twijfel zichtbaar werd.
‘Het ligt nu aan jou, jongen,’ vervolgde hij zacht.
De spanning in het atelier drukte zwaar op de aanwezigen. De stilte werd alleen verbroken door het zachte kermen van de kunsthandelaar. Alle ogen waren nu gericht op Verduin… die zijn pistool langzaam liet zakken.
Keesing slaakte een onderdrukte kreet van opluchting. De Cock sloot zijn ogen en zuchtte heel diep.
Vledder had Keesing en Oswald met zijn handboeien aan elkaar geklonken. Het been van Keesing had hij provisorisch verbonden om zo het hevige bloeden tegen te gaan.
De Cock had gebeld om assistentie.
Verduin hing boven de spoelbak van het keukenblok in de hoek van het atelier. Hij had zijn hoofd onder de kraan gehouden en droogde nu zijn druipende lange haren met een oude theedoek.
‘Twaalf jaar!’ Keesing wist er zowaar een lachje uit te persen. ‘Reken je maar niet rijk, De Cock.’ De Cock keek hem aan, maar besloot zijn woorden te negeren. Hij had geen zin meer om die discussie nog eens te gaan voeren. Maar Keesing gaf niet op.
‘Mij krijg je niet voor het gerecht. Daar ben jij te klein voor.’
De Cock trok even aan het puntje van zijn neus en zag tot zijn opluchting een ambulanceverpleegkundige met een rolstoel binnenkomen. In het kielzog van de man betraden twee jonge dienders de kamer. Keesing werd losgemaakt van Oswald, voorzichtig omhooggehesen en aan de rolstoel vastgeketend.
‘Zijn jullie soms bang dat ik wegloop?’ piepte hij opstandig.
Oswald liet zich gewillig overeind helpen. De agenten boeiden zijn handen op zijn rug.
Terwijl de twee mannen werden afgevoerd, was De Cock naar Jaap Verduin gelopen.
‘Ik moet jou ook meenemen voor verhoor, Jaap. Je kunt niet zomaar iemand dreigen dood te schieten. Ook al is het de moordenaar van je vriendin.’ Hij maakte een gebaar naar de jonge diender die de wacht hield bij de deur.
Jaap gooide de theedoek op het aanrecht, modelleerde zijn lange manen en sjokte naar de deur.
Vledder richtte zich tot zijn superieur.
‘En wij gaan een kopje koffie drinken, want jij bent mij nog een hele verklaring schuldig!’
De Cock glimlachte en knikte met een grimas op zijn gezicht. Toen keek hij zijn jonge vriend peinzend aan.
‘Hoe kwam jij hier eigenlijk terecht? Ik had niemand verteld dat ik hiernaartoe ging.’
De jonge rechercheur glimlachte leep.
‘Dat heb je aan Buitendam te danken. Die geloofde er natuurlijk helemaal niets van dat jij je thuis gedeisd ging zitten houden.’
‘Echt niet?’ vroeg De Cock met een zweem van spot.
‘Nee. Hij droeg me op je in de gaten te houden. Dus ben ik je gevolgd en zag ik je dit huis binnen gaan.’
‘Dan heb je nog lang gewacht voor je me achterna kwam!’ De Cock klonk bijna verontwaardigd.
‘Ik dacht, die komt wel weer naar buiten,’ verdedigde Vledder zich. ‘Kon ik weten wat er zich hier afspeelde? Op een gegeven moment werd ik nieuwsgierig en omdat de deur toch openstond ben ik naar binnen gegaan.’
De Cock grinnikte.
‘Dat was geen nieuwsgierigheid, dat was de intuïtie van een goeie rechercheur!’
Hij klopte zijn jonge collega bemoedigend op de arm. Vledder wilde het niet tonen, maar hij gloeide van trots.
De twee rechercheurs hadden plaatsgenomen aan een klein tafeltje op het terras langs de Egelantiersgracht. De zon scheen mild door de groene blaadjes van de bomen langs de waterkant. Er hing een lichte, onbezorgde sfeer op de gracht die wonderlijk contrasteerde met de enorme spanning die zij kort daarvoor hadden ervaren.
Voor het moment genoten zij in stilte van de vredige atmosfeer. De Cock had een gewone koffie besteld en Vledder een cappuccino met een punt appeltaart ‘uit eigen keuken’. Met lichte jaloezie zag de oude rechercheur hoe zijn jonge collega genoot van zijn appelpunt.
Dat soort verwennerij kon hij zich met zijn postuur niet meer permitteren.
‘Nou, De Cock,’ sprak Vledder met volle mond, ‘hoe zit dat met die Keesing?’
De Cock duwde zijn onderlip naar voren en tuurde over de gracht. Toen nam hij zijn bril af en wreef met zijn hand over zijn ogen. Alsof hij alles voor zichzelf nog op een rijtje moest zetten.
‘Keesing kwam aanvankelijk niet in mijn verhaal voor,’ ving hij aan. ‘Ik zat met de dood van Wim de Jongh in mijn maag. En daarna met die van Cindy de Vries. Daar zat een duidelijk verband tussen. Cindy had contact gezocht met Wim. Maar Wim stond weer in contact met professor Van Deijssel, die ook dood gevonden werd.’
‘Twee gevallen van zelfmoord en een ongeluk.’
‘Precies. Te veel, te toevallig. En blijkbaar draaide alles om Bruidje in de morgen, een schilderij van zestien miljoen.’
Vledder nam de laatste hap van zijn appelpunt. Twee huismussen tripten in de buurt van het tafeltje over de tegels van de stoep, op zoek naar kruimels.
‘Ik begrijp er nu al niets meer van,’ verzuchtte hij.
De Cock blikte naar de mussen en grinnikte.
‘Nee, ik begreep er ook niets van. Maar ik wist wel dat er ergens iets niet goed zat. En wel zo erg dat er drie doden voor moesten vallen. Maar ik kon niemand uitleggen waarom.’
Een van de mussen had de stoute schoenen aangetrokken en wipte op de rand van het tafeltje.
‘Professor Van Deijssel had in Amerika een schilderij onderzocht en daar een verklaring van echtheid voor afgegeven. Het schilderij werd gekocht door de Nederlandse Staat via tussenkomst van Keesing, een gerespecteerde kunsthandelaar. Maar toen het schilderij eenmaal in het museum hing, verklaarde Van Deijssel dat het doek een vervalsing was.’
‘Waarom?’
‘Precies: waarom? Hij had daar geen belang bij. Integendeel, het schaadde zijn internationale reputatie als kunstkenner. Daar moet je niet te licht over denken. Dat schijnt zwaar te wegen in die wereld. Maar omdat niemand naar hem wilde luisteren, werd hij woedend.’
‘Waarom wilde niemand luisteren?’
‘Niemand had er belang bij. Wie wil er nou verantwoordelijk zijn voor een schilderij dat zestien miljoen heeft gekost en niets meer waard is?’
‘Is hij daarom vermoord?’
De Cock blikte over de gracht en zei niets terug. Het musje zat nu op de rand van het gebaksbordje en deed een geslaagde uitval naar een stukje appel. Triomfantelijk vloog het weg.
‘En door wie is hij dan vermoord? Door de Staat? Door het museum?’
De Cock verlegde zijn blik naar de jonge rechercheur die besloten had al zijn vragen af te vuren.
‘En waarom wilde iedereen je van het onderzoek af hebben? Wat is de rol van de Nationale Recherche?’
‘Ja, dat heb ik mij ook veelvuldig afgevraagd. En daardoor verloor ik ook het zicht op wat echt belangrijk is in deze zaak.’
‘En dat is?’
‘Dat is de vraag of Bruidje in de morgen dat in het Rijksmuseum hangt echt is of niet.’
‘Antwoord?’ wilde Vledder weten.
‘Vals. Zonder enige twijfel.’
Vledder keek zijn meerdere aan en vroeg zich af waar de man toch die enorme zekerheid vandaan kon halen. Die overtuiging dat zaken zaten zoals hij zeker wist dat ze zaten en waardoor hij zo veel van die zaken had kunnen oplossen. Het moest de kracht zijn van het geloof. En dan niet het geloof waarmee hij was opgevoed, maar het geloof waar hij in was gegroeid, het geloof in zichzelf.
‘Kom op, De Cock,’ stribbelde hij voor de vorm tegen, ‘je bent toch niet opeens kunstkenner geworden?’
‘Nee, hoewel het een fascinerende wereld is waar ik eigenlijk meer van zou willen weten.’
‘Misschien iets voor na je pensionering?’
De Cock keek zijn jeugdige collega even aan. Als het aan Buitendam lag kon hij diezelfde dag nog aan zijn pensioen beginnen. En ook zijn vrouw zou het toejuichen. Pensioen. De Cock moest er niet aan denken.