Een bezoeker in uniform liep naar de tourniquet en hield een pasje voor een sensor waardoor de tourniquet in beweging kwam en de man door kon lopen tot de grote trap die naar boven leidde. Zo’n pasje had De Cock niet.
Hij kuierde naar de balie, haalde zijn identificatiebewijs tevoorschijn en richtte zich tot de lachende medewerker.
‘Ik heb een afspraak met Gerrit Beumer,’ begon hij met veel lef, ‘mijn naam is De Cock.’
‘Met ceeooceekaa?!’ De diender die eerst half over de balie hing had zich nu rechtstreeks tot De Cock gewend. Die keek hem verbaasd aan.
‘Inderdaad,’ antwoordde hij enigszins bedremmeld.
‘Man! Jij bent beroemd!’
De Cock wist niet zo goed wat hij hiervan moest denken.
‘Nou, dat valt wel mee. Ik doe gewoon mijn werk.’
De diender moest lachen en wendde zich weer tot de man achter de balie.
‘Je zou de verhalen moeten horen die Gerrit over hem vertelt. U heeft hem alles geleerd, waar of niet?’ De Cock keek de goedmoedige politieman welwillend aan.
‘Bijna alles,’ sprak hij met een zweem van spot.
‘De rest komt u hem dan zeker vandaag vertellen!’ lachte de diender. Hij wist niet half hoe gelijk hij had.
‘Als ik er even door mag,’ vroeg De Cock bescheiden, en hij hield in gedachten zijn vingers gekruist.
‘Tweede verdieping, kamer 212,’ zei de baliemedewerker. ‘Als u bij het poortje gaat staan, druk ik het voor u open.’
De Cock liep naar de tourniquet en telde zijn zegeningen.
Gerrit Beumer werd niet overvallen door de komst van rechercheur De Cock naar kamer 212. Hij was gebeld door de balie dat zijn bezoek eraan kwam. Dat had hem verbaasd, want hij verwachtte geen bezoek. Toen hij de naam van zijn bezoeker vernam, had hij inwendig moeten lachen, hoewel hij niet bepaald uitkeek naar het gesprek.
‘Doe je jas uit. Koffie?’
‘Ik blijf maar even.’
De Cock nam tegenover Beumer plaats. Het was een sfeerloze kamer. Grijze wanden, slechts onderbroken door een whiteboard en een raam met uitzicht op een desolaat parkeerterrein. Ook op het grijze, strakke bureau was geen foto of ander persoonlijk element te bespeuren. Er lagen zelfs geen papieren. Op de laptop na was het bureaublad maagdelijk leeg. Dit was het kantoor van niemand.
De Cock nam zijn oude vilten hoedje af en legde het op de rand van het bureau.
‘Je hebt je niet aangemeld,’ opende Beumer het gesprek.
‘Nee. Ik wist namelijk niet zeker of jij mij wel wilde zien.’
‘Waarom zou ik jou niet willen zien, De Cock?’
‘Omdat ik vervelende vragen stel?’ opperde de grijze speurder.
‘Dat is je beroep. Daar worden wij voor betaald.’
‘Maar ik kreeg de afgelopen tijd niet de indruk dat jij er erg gelukkig mee was.’
Er viel een stilte tussen de twee mannen. De Cock kon de klok boven de deur heel zacht horen tikken. Beumer zakte onderuit op zijn stoel en vouwde zijn armen voor zijn borst, alsof hij zich af wilde sluiten voor de wereld. Zijn gezicht vertoonde een frons.
‘Ik heb je iets duidelijk willen maken, De Cock. Tot twee keer toe heb ik geprobeerd je op vriendelijke wijze te laten stoppen met het onderzoek.’
‘En de derde keer heb je een steen door mijn ruit gegooid.’
Beumer negeerde de opmerking en keek de oude speurder nieuwsgierig aan.
‘Waarom zet jij zo’n onderzoek dan toch door?’
‘Je zei het net zelf, Gerrit, daar word ik voor betaald.’
‘Je wordt betaald om orders op te volgen.’
‘Je kent me beter, jongen. Ik volg niemand klakkeloos. Behalve misschien Hem daarboven.’ De Cock blikte even vroom naar het plafond. ‘Maar dan nog alleen in het uiterste geval. Een moord is een moord en ik word geacht die op te lossen.’
Het was een delicaat schaakspel tussen de twee mannen en de openingszetten waren voorzichtig. Beumer ging weer rechtop in zijn stoel zitten en keek naar zijn nagels.
‘Ik ben het je niet verschuldigd, De Cock, maar ik wil je wel uitleggen wat er hier speelt.’
‘Graag,’ zei De Cock en hij nam een afwachtende houding aan.
‘Het is volkomen begrijpelijk dat jij je blik gericht houdt op jouw directe omgeving. Jij bent aangesteld om misdaden op te lossen in Amsterdam. Mijn werkterrein is de wereld.’
Hij liet de laatste woorden even hangen, maar De Cock was niet in het minst geïmponeerd.
‘En in die wereld is een oorlog gaande, De Cock. Het is de goeden tegen de slechten. Net als vroeger in de film. Wij voeren een constante strijd tegen de internationale misdaad die overal zijn vertakkingen heeft. Wij proberen hier die netwerken in kaart te brengen. Informatie te verzamelen om een beter inzicht te krijgen in wat er speelt. En ik heb het niet alleen over drugshandel, maar ook over mensensmokkel, wapenhandel, grootschalige financiële fraude en natuurlijk de kunsthandel.’
‘Keesing,’ concludeerde De Cock.
‘En daar komt inderdaad de heer Keesing om de hoek kijken. Weet je zeker dat je geen koffie wilt?’
De Cock schudde zijn hoofd en bleef zijn vroegere leerling strak aankijken.
‘Kunst wordt in de onderwereld veel gebruikt als betaalmiddel, als belegging, een manier om zwart geld te witten. En er is heel veel zwart geld om te witten, zoals je ongetwijfeld zelf ook wel weet. En er is bijna geen controle op. Speciale rechercheafdelingen die zich bezighouden met kunsthandel zijn in de loop der jaren opgedoekt. Bezuinigingen. Op drugs en wapens kun je niet bezuinigen, wel op kunst. Daar gaat niemand aan dood.’
‘Behalve iemand als Wim de Jongh,’ opperde De Cock cynisch.
‘Onze Amerikaanse vrienden noemen dat collateral damage: onbedoelde schade in een grotere strijd. Er is een oorlog gaande, zoals ik al zei.’
Onbedoelde schade! De Cock kreeg een smerige smaak in zijn mond. Hier werd over mensenlevens gesproken alsof het gebruiksvoorwerpen waren die toevallig in de weg lagen.
Beumer vervolgde onaangedaan zijn verhaal.
‘Doordat de controle minimaal is, is kunst voor de internationale onderwereld van steeds groter belang geworden. Keesing is door zijn uitgebreide internationale netwerk een sleutelfiguur geworden tussen de onderwereld en de bovenwereld. Wij hebben hem nodig om die ingewikkelde netwerken in kaart te brengen, om misdaadsyndicaten te kunnen oprollen en uiteindelijk duizenden mensen het leven te kunnen redden. Hem voor een paar jaar achter de tralies zetten brengt deze operatie in groot gevaar. Vandaar.’
Beumer was klaar, maar de nieuwsgierigheid van De Cock was nog niet geheel bevredigd.
‘Wat was zijn rol bij Bruidje in de morgen?’
‘Keesing trof bij toeval in Amerika een onbekend schilderij van Gerard ter Borch aan, een gerenommeerd schilder uit de zeventiende eeuw. Beeldschoon schilderij, zoiets vind je eens in je leven. En de eigenaar was bereid het te verkopen. Onderhands, dus niet via de veiling.’
‘En Keesing bood het de Staat der Nederlanden aan.’
‘Natuurlijk, dat schilderij hoort in het Rijksmuseum.’
‘Dat schilderij wel,’ merkte De Cock droog op, ‘niet het valse exemplaar! Want door die vervalsing is de hele zaak uit de hand gelopen.’
Beumer hief in een verontschuldigend gebaar zijn handen.
‘Het spijt me, De Cock, ik heb je al te veel verteld. Specifieke details aangaande het onderzoek kan ik je niet geven.’
‘Dat hoeft ook niet,’ zei De Cock superieur, ‘want die weet ik al. Keesing heeft het schilderij dat in Amerika de goedkeuring van Van Deijssel had gekregen, laten namaken en het vervalste schilderij ging naar het Rijksmuseum. De vraag is wat er gebeurde met het echte schilderij. Ik dacht eerst dat het wel gekocht zou zijn door een Chinees of een rijke oligarch uit Rusland. Maar ik denk nu, na jouw verhaal, aan zijn uitstekende contacten: dat hij het heeft doorverkocht aan de onderwereld. Waarom? Om aan de muur te hangen?’