Het was geen echte vraag, toch haalde Beumer zijn schouders op. Hij was niet meer zo geïnteresseerd in het gesprek.
‘Nee,’ vervolgde De Cock, ‘het was voor de handel. Over een jaar of wat zou iemand namens de onderwereld heel discreet de directeur van het Rijksmuseum benaderen en hem influisteren dat hij kon bewijzen dat het “Bruidje” dat in zijn museum hangt vals is, maar dat hij hem gelukkig het echte schilderij kon aanbieden! Tegen een zacht prijsje uiteraard. En de directeur zou toehappen, hij zou niet anders kunnen. En ach, een paar miljoen meer of minder maakt op zo’n bedrag ook niet meer uit. En alle geruchten over een vals Bruidje in de morgen waren in één klap de wereld uit.’ De Cock hield even stil, maar Beumer liet geen enkele reactie blijken. ‘Keesing pakte aan twee kanten geld, zowel voor het echte als voor het valse schilderij. En jullie lieten hem in Nederland zijn gang gaan, omdat hij zo belangrijk is voor de wereld! Ik zeg je, Gerrit: hij komt hier niet mee weg.’
Ze keken elkaar aan. Het had iets van het spelletje dat De Cock vroeger op het schoolplein speelde: wie er het eerst met zijn ogen knippert heeft verloren! Maar Beumer was niet in voor spelletjes.
‘Ik heb je altijd bewonderd, De Cock, en nu blijkt maar weer eens hoe gelijk ik daarin had. Je hebt het slim uitgedacht en in grote trekken denk ik dat je gelijk hebt. Keesing werkte voor ons, maar hij had ons niet op de hoogte gebracht van zijn frauduleuze handelingen met Bruidje in de morgen. Dat deed hij op eigen houtje. Hij had echter niet verwacht dat Van Deijssel zo tekeer zou gaan en hem aan de schandpaal wilde nagelen.’
‘En daarom moest hij dood?’
Beumer haalde onverschillig zijn schouders op. ‘Neuh, Van Deijssel was het probleem niet. Een gefrustreerde prof die een foutje had gemaakt. Nee, het probleem was dat er iemand was die zei te kunnen bewijzen dat het “Bruidje” vals was.’
‘Wim de Jongh.’
‘Daar lag eerder het probleem voor Keesing, ja. Wij hebben hem gevraagd zijn probleem op te lossen en dat heeft hij… eh… op zijn eigen wijze gedaan.’
‘Door De Jongh uit een raam te gooien. En jullie hebben dat afgedekt!’ bracht De Cock bitter te berde.
‘Wij waren er niet blij mee, maar wij moesten hem wel dekken, zoals ik je al uitlegde. Hij had er een puinhoop van gemaakt, maar ik kreeg van hogerhand de opdracht om het geheel in de doofpot te stoppen.’
De Cock schudde grimmig zijn hoofd om de doorzichtige wijze waarop de internationale misdaadbestrijder trachtte zijn bordje schoon te vegen.
‘Ik wist dat het moeilijkste van die hele operatie zou zijn om jou te laten stoppen met je onderzoek,’ ging Beumer verder. ‘Maar jouw strijd eindigt hier, De Cock. Wat wij hebben besproken blijft binnen deze muren. Er is geen enkel bewijs dat Keesing het schilderij heeft vervalst.’
De Cock keek zijn voormalige leerling glimlachend aan.
‘Maar, Gerrit, je denkt toch niet dat ik helemaal naar Zoetermeer ben gekomen, met het risico dat ik niet tot jou zou worden toegelaten, als ik niet kon bewijzen dat Keesing het schilderij heeft laten vervalsen?’
Beumer nam een alertere houding aan. Het hele gesprek tot nu toe had hij op minzame wijze gevoerd, zoals een man die weet dat hij niet kan verliezen. Maar dit vertrouwde hij niet. De Cock stak zijn hand in zijn binnenzak en haalde er de envelop uit die hij de avond daarvoor van de secretaresse van Van Deijssel had gekregen. Hij nam er een polaroidfoto uit en toonde die aan Gerrit Beumer.
De foto was genomen in het atelier van Jaap Verduin. Jaap Verduin stond erop, een kwast in zijn hand. Achter hem stond op een schildersezel een groot doek: Bruidje in de morgen. Het was zo te zien nog niet helemaal af, maar Jaap was een eind op weg. Naast de ezel stond Keesing, met zijn rug naar de fotograaf, het doek te bewonderen.
‘Deze foto is genomen door Cindy de Vries, die de foto verkocht aan Wim de Jongh, die op zijn beurt de foto wilde doorverkopen aan professor Van Deijssel.’
Beumer staarde geschrokken naar de foto. De Cock stond op.
‘Je mag hem houden. Het is een kopie. Het origineel hou ik in een kluis. Ik heb de moordenaar, het motief en het bewijs. Je kunt dit niet langer tegenhouden. Alles voor niets, Gerrit. Al die moeite, al die doden, allemaal voor niets.’
14
Op weg terug naar Amsterdam vertelde De Cock ook aan Vledder het hele verhaal.
‘Dus Cindy had die foto van Jaap gemaakt terwijl hij dat “Bruidje” schilderde?’
‘Cindy maakte wel meer foto’s van haar toenmalige vriendje. Bijvoorbeeld zittend op de motorkap van zijn fraaie Porsche. Jaap had zo’n polaroidtoestel in zijn atelier om de schilderijen te fotograferen die hij had gemaakt.’
Het bleef even stil. Toen schudde Vledder in ongeloof zijn hoofd.
‘Hoe kon zo’n Keesing nou denken dat hij weg zou komen met dat valse schilderij?’
De Cock blikte naar zijn jonge collega.
‘Daar heb ik mij ook over verbaasd. Maar de kunstwereld zit daar blijkbaar niet erg mee. De musea hangen vol met valse kunst, heb ik begrepen.’
‘Maar zo’n schilderij, net aangekocht voor zestien miljoen euro belastinggeld!’
‘Keesing vertrouwde erop dat het goed zou komen, zoals het altijd goed is gegaan. Niemand heeft er belang bij dat het bedrog uitkomt. De regering niet, het museum niet, de expert niet, niemand. Keesing had er alleen niet op gerekend dat Van Deijssel zijn kont tegen de krib zou gooien. En dat hij zijn gelijk kon bewijzen! Vanaf daar liep het mis.’
‘Daarom moest hij dood.’
Het bleef stil. De grijze rechercheur tuurde door de voorruit.
‘De Cock?’ drong Vledder aan.
‘Daarom moest Wim de Jongh dood, ja, en Cindy de Vries.’ ‘Dus Keesing hangt voor moord.’
‘Het aanzetten tot moord. Ik neem aan dat onze vriend Oswald de executies heeft uitgevoerd. Maar het zal geen spectaculair proces worden. Ze zullen de zaak achter gesloten deuren behandelen in verband met het “landsbelang”!’
Vledder liet een honend lachje horen. ‘Dan komt hij er zeker met een werkstraf vanaf!’
‘Daar gaan wij niet over,’ gromde De Cock. ‘Wij hebben gedaan wat we moesten doen, tegen de stroom in. Het is nu aan de rechter om zijn geweten te volgen.’
Aan de kit had Jan Rozenbrand de opwekkende mededeling voor De Cock dat Buitendam op hem zat te wachten. Het verbaasde de oude rechercheur niet. Beumer had natuurlijk onmiddellijk gebeld nadat De Cock zijn kamer had verlaten.
Wat Beumer hem had verteld liet Buitendam in het midden.
‘Ik moet je mijn excuses aanbieden, De Cock.’
‘U kon niet anders, meneer,’ antwoordde De Cock formeel.
‘Ik stond onder zware druk. Niet alleen van Gerrit Beumer maar ik had ook elke dag meester Medhuizen aan de lijn.’
‘U was niet te benijden.’
‘Zeker niet.’ De commissaris leek ineens een stuk ouder, zoals hij daar gebogen over zijn bureau zat, de kleine slanke handen gevouwen voor zich op het blad.
‘Het valt niet altijd mee rechtvaardiging te vinden voor de rol die we worden geacht te spelen.’
‘We spelen allemaal een rol,’ reageerde De Cock vergoelijkend.
De commissaris keek met een ruk naar hem op. Er glom felheid in zijn ogen.
‘Nee, De Cock, ik speelde een rol. Jij niet.’
De Cock reageerde verrast. ‘Dat beschouw ik als een compliment.’