Выбрать главу

Bruidje in de morgen,’ concludeerde zijn vrouw.

‘Inderdaad,’ beaamde De Cock.

Vledder wilde iets te berde brengen, maar wat hij zei kon niemand verstaan. Een krokant bladerdeeghapje bleek nog iets te heet.

‘Ik zei nog zo: heet,’ zei mevrouw De Cock vermanend. ‘Gaat ’t weer?’

Vledder knikte en slikte het bladerdeeghapje door.

‘Als hij wist…’ Vledder slikte nog een keer, ‘… als hij wist dat het schilderij vals was, omdat hij het nota bene zelf had vervalst, waarom heeft Keesing hem dan geen “zelfmoord” laten plegen?’ Bij het woord zelfmoord vormde hij met zijn vingers aanhalingstekens in de lucht.

‘Een heel goeie vraag en het antwoord is verbijsterend simpeclass="underline" hij vormde voor niemand een gevaar, omdat hij daar nooit mee naar buiten zou komen. Jaap wilde absoluut geen openbaarheid. Als hij bekend zou worden als kunstvervalser dan draaide hij niet alleen de gevangenis in, maar waren zowel zijn handel als zijn luxeleventje naar de maan. Daarom ging hij op die bewuste vrijdag ook bij Van Deijssel langs. Jaap had gehoord dat Van Deijssel twijfelde aan de echtheid van het schilderij dat in het Rijks hing en dat hij bezig was een boek te schrijven over kunstvervalsingen. Geheid dat Jaap Verduin daar in voor zou komen. Jaap probeerde hem van dat plan af te houden. Maar Van Deijssel liet zich niet stoppen. Zijn secretaresse Henny vertelde hoe fanatiek hij kon zijn. Hij had bovendien een hekel aan knapen als Jaap. Wat zij deden had niets met kunst te maken, maar met een kunstje, vond hij. Het deed hem niets dat hij de carrière van Jaap Verduin te gronde zou richten. Integendeel, hij deed het met liefde.’

De Cock haalde even adem en nam een teugje van zijn cognac. Vledder keek geconcentreerd voor zich uit, een diepe denkrimpel boven zijn neus. De Cock merkte het op.

‘Er hangt een vraagteken boven je hoofd,’ glimlachte hij.

Vledder keek hem nadenkend aan.

‘Misschien heb ik iets gemist, maar hoe kon jij nou zo zeker weten dat Jaap die vrijdagmiddag bij de professor langs was geweest?’

‘Dat bewijs heb jij mij nota bene bezorgd,’ antwoordde De Cock quasiverbaasd.

‘Ik?’

‘Jij hebt voor mij zijn verkeersovertredingen gekopieerd. Hij had een bon voor fout parkeren. Op de stoep van de Willemsparkweg voor nummer 34. Het pand waar Van Deijssel zijn kantoor had. Vrijdagmiddag halfvijf.’

Vledder floot. ‘Als hij een euro in de parkeermeter had gegooid, had geen haan er ooit naar gekraaid. Was er een moordenaar onbestraft gebleven.’

‘Nou… een driftig mannetje, die Jaap Verduin. En hij was kwaad! Woedend was hij. Maar een moordenaar… nee.’

‘Hè? Wacht even, Jurre, nu begrijpen we het niet meer,’ protesteerde mevrouw De Cock.

‘Eerst heeft hij de moord gepleegd en nu weer niet,’ viel Vledder haar bij.

De Cock hief zijn vrije hand. ‘Rustig, rustig! Laat het me uitleggen. Jaap Verduin is wel schuldig aan de dood van Van Deijssel, maar hij heeft hem niet vermoord. Den Koninghe heeft verklaard dat de doodsoorzaak een ongelukkige val van het trappetje was. En Jaap Verduin heeft dat bevestigd. Volgens zijn eigen zeggen ging de professor door met zijn werk. Hij ruimde boeken in, trapje op, trapje af. Hij negeerde Jaap gewoon en in zijn woede heeft die een schop tegen dat trappetje gegeven. Van Deijssel viel eraf, kwam ongelukkig terecht en bleef dood liggen.’

‘Waarom heeft hij toen 112 dan niet gebeld?’ wilde zijn vrouw weten.

‘Hij raakte in paniek. Hij voelde zich schuldig. En hij wilde niet dat zijn bedrog uitkwam. Allemaal redenen om niet te doen wat wel zo verstandig was geweest. Hij besloot zo snel mogelijk te vertrekken.’

‘Aggut,’ klonk het medelevend van mevrouw De Cock, ‘hij wilde alleen zijn mooie leventje redden.’

‘Ja,’ beaamde haar man, ‘en hij verloor alles.’

Het bleef even stil in de kamer. Alle drie leken ze in hun eigen gedachten op te gaan.

Uiteindelijk doorbrak Vledder de stilte.

‘En dat boek dan?’ wilde hij weten.

‘Boek?’

‘Dat Van Deijssel aan het schrijven was over kunstvervalsingen in het algemeen.’

‘Dát boek. Daar had Jaap verder niets mee te maken. Daar heeft de zeer zorgvuldig opererende Dienst Nationale Recherche Informatie zich tijdens hun onderzoek over ontfermd. Dat boek ligt voorlopig niet in de winkels, dus de musea zijn gered!’ besloot hij met lichte ironie.

Vledder had nog een glas gedronken en was weer eens op huis aangegaan. Het was de volgende dag weer vroeg dag, nietwaar. Mevrouw De Cock had de glazen naar de keuken gebracht en De Cock zelf blies de kaars op de keukentafel uit. Hij was blij dat zijn vrouw weer thuis was. Na vijfendertig jaar huwelijk was het alleen-zijn hem bepaald niet meegevallen.

‘Jurre?’

De Cock draaide zich om en keek in het bezorgde gelaat van zijn vrouw.

‘Ga je echt zo lang de gevangenis in als je een schilderij naschildert?’

De Cock trok zijn wenkbrauwen op en om zijn mond speelde een glimlach.

‘Hoezo?’

‘Mijn zuster doet dat ook.’

‘Annie?’ De Cock keek op van die bekentenis.

‘Ze schildert de zonnebloemen van Van Gogh. Uit een boekje weliswaar, maar toch.’

De Cock moest hardop lachen. Zijn vrouw reageerde verontwaardigd.

‘Wat nou?’

‘Een schilderij naschilderen mag iedereen. Als je dat zou verbieden kon je wel aan het arresteren blijven. Nee, het gaat om de handtekening. Als je de handtekening van de schilder onder aan het schilderij vervalst, dan valt dat volgens het Wetboek van Strafrecht onder valsheid in geschrifte. En daar kan een fikse straf op staan.’

Mevrouw De Cock haalde opgelucht adem.

‘Ik geloof niet dat Annie daaraan toegekomen is.’

Glimlachend nam De Cock zijn vrouw in zijn armen.

‘Blij dat je weer thuis bent.’

16

De Cock had zich die ochtend, het was een paar weken na de ontknoping van het vervalste ‘Bruidje’, door zijn vrouw in zijn beste pak laten hijsen. Het was bekend geworden dat de burgemeester het aloude bureau aan de Warmoesstraat met een werkbezoek kwam vereren en op het bureau was de oekaze uitgevaardigd dat iedereen er representatief uit diende te zien. Mevrouw De Cock had zelfs een stropdas om de nek van haar man gestrikt. In de tram, onderweg naar het bureau, had De Cock de das van zijn nek getrokken en in de zak van zijn regenjas gepropt. Hij had een hekel aan dat overdreven gedoe. Hij zag er elke dag representatief uit, vond hij zelf.

Op het bureau, waar in de loop der jaren toch zo veel was voorgevallen, hing een opgewonden stemming. Jan Rozenbrand kondigde luidkeels aan dat iedereen in de kantine werd verwacht. De burgemeester zou de troepen toespreken.

De Cock besteeg met rustige tred de stenen trappen naar de tweede verdieping. Het feest zou ook zonder hem wel beginnen.

In de grote recherchekamer stond de jonge Vledder ongeduldig te wachten. Hij blikte op de grote klok boven de deur.

‘Je bent laat!’ constateerde hij.

‘Mijn vrouw wilde me nog een stropdas omdoen,’ klonk de simpele verontschuldiging.

‘Dat is dan niet gelukt!’ en hij wees naar de open boord van het hemd van De Cock.

Grijnzend trok zijn oudere collega de das uit de zak van zijn regenjas.

‘Ik kreeg het er benauwd van.’

Vledder had geen geduld voor de grappen van De Cock.

‘Laten we naar beneden gaan. We zijn al te laat.’

‘Te laat voor wat?’ bromde De Cock. ‘Bovendien had je heel goed zonder mij kunnen gaan.’

De Cock deed zijn hoedje af en wierp het richting kapstok. Kansloos. Het hoedje tuimelde over de grond. Vledder pikte het op en hing het aan het haakje boven de regenjas van zijn chef.