‘Je kunt het natuurlijk ook vragen!’ De ironie ontging Vledder niet. De Cock stond op en liep naar de deur. Daar draaide hij zich nog even om.
‘O, en heb je het 06-nummer nog nagetrokken dat ik je gisteren heb gegeven?’
Vledder tuurde naar zijn beeldscherm en ging met zijn vingers over het toetsenbord.
‘Ja, het zit in mijn mail… hier: ene… Cindy de Vries.’
‘Adres?’
‘Wordt aan gewerkt.’
‘Zodra je dat hebt mag je haar laten ophalen. Ik ga naar Buitendam.’ Hij draaide zich weer om en beende de gang op.
‘Binnen.’
De Cock opende de eikenhouten deur van de kamer van commissaris Buitendam en betrad het vertrek. De commissaris keek op naar de rechercheur en een glimlach plooide om zijn lippen.
‘Bedankt dat je gisteren langs de ongelukkige Van Deijssel wilde gaan. Alles duidde op een ongeval, maar we wilden het zekere voor het onzekere nemen.’
‘We?’ De Cock keek zijn superieur strak aan, maar die besloot de vraag te negeren.
‘En dan is het voor iedereen een geruststelling als het onderzoek wordt uitgevoerd door mijn beste rechercheur.’ De Cock nam het complimentje met een kort knikje in ontvangst en trok zijn gezicht in een minzame plooi.
‘Dan heeft u er vast geen bezwaar tegen als uw beste rechercheur inzage krijgt in het volledige dossier, om het onderzoek op juiste wijze af te kunnen sluiten.’ De Cock hield zijn hoofd een beetje schuin en keek de commissaris vragend aan.
‘Alle documenten aangaande dit geval gaan naar Zoetermeer,’ antwoordde hij kortaf.
‘Aha, dus dat zijn die “we”,’ constateerde De Cock. ‘En ik neem aan dat daar in Zoetermeer de Nationale Recherche de zaak overneemt?’
‘Helemaal juist.’
‘Maar dat begrijp ik niet.’ De Cock plukte aan het puntje van zijn neus. ‘Welke zaak nemen zij dan over? Het was toch een ongeval?’
De commissaris stond op om op gelijke hoogte te komen met zijn ondergeschikte.
‘Luister, De Cock, professor Van Deijssel was een belangrijk man, nationaal en internationaal. Hij was buitengewoon invloedrijk, ook op hoog ambtelijk niveau. Hij deed zaken voor de regering. Laatst nog met dat Bruidje in de morgen voor het Rijksmuseum. De onnatuurlijke dood van zo’n persoon roept altijd vragen op. Die hoeven wij niet te beantwoorden. De zaak, welke zaak dan ook, is overgenomen door de Nationale Recherche. Wij hebben er niets meer mee te maken. Jij,’ zei hij met nadruk, ‘hebt er niets meer mee te maken. Jou wacht ander werk. Eruit!’
Cindy de Vries bleek te wonen in een anti-kraakpand in de Spuistraat. De diender die door Vledder was gestuurd om haar op te halen had nog moeten zoeken in een wirwar van kamertjes, maar uiteindelijk had hij haar op aanwijzing van een van haar medebewoners gevonden. Ze zat in kleermakerszit op een oude doorgezakte sofa en zapte jachtig heen en weer tussen diverse muziekzenders op een oude, kolossale kleurentelevisie. Ze had in eerste instantie luidkeels geprotesteerd, maar toen de doorgewinterde diender haar dreigde met een dwangbuis was ze mopperend met hem meegegaan.
Nu zat ze stuurs wegkijkend achter een kaal houten tafeltje in een verhoorruimte. Vledder keek van enige afstand op haar neer. Cindy was nog niet zo oud, maar haar gezicht vertelde een verhaal van afzien en overleven. ‘Een oud meisje’ zou hij haar hebben genoemd. Met ravenzwart piekhaar. Rond haar ogen had ze met kohlpotlood zwarte strepen aangebracht, wat haar ogen accentueerde en het gezicht iets vogelachtigs gaf. Haar opgetrokken schouders versterkten dat beeld.
Een zwart vogeltje, dacht Vledder. Een boos zwart vogeltje met een ringetje in haar snavel. Waarmee hij doelde op de piercing in haar mondhoek.
De deur van de verhoorruimte ging open en rechercheur De Cock kwam binnen. Hij blikte even naar zijn jonge assistent en gaf hem een knipoog. Toen richtte hij zijn aandacht op Cindy.
‘Cindy de Vries?’ De Cock sprak met vriendelijke stem, maar Cindy reageerde niet.
‘Ik ben rechercheur De Cock, met ceeooceekaa, en dit,’ hij duimde over zijn schouder, ‘is mijn assistent, rechercheur Vledder.’
‘Boeie.’ Het meisje keek hem voor het eerst aan. Het viel De Cock op dat haar been voortdurend zenuwachtig op en neer bewoog.
‘Waarom zit ik hier eigenlijk?’ Onder de schrille klank van haar stem hoorde hij het geluid van een meisje dat betere tijden had gekend. Tijden waarin ze naar school ging en een thuis had waar ze zich geborgen wist. Alsof ze zich nu expres ordinairder voordeed dan ze was. De Cock ging tegenover Cindy aan het tafeltje zitten. Vledder bleef achter hem staan.
‘Ken jij Wim de Jongh?’
‘Nee.’ Ze had nog geen seconde over de vraag nagedacht. ‘Kan ik nou weg?’
De Cock reageerde niet op het dwarse gedrag maar speelde verbazing.
‘Dat is vreemd, want je hebt hem vorige week wel… zes keer achter elkaar gebeld.’
Cindy keek hem even in de ogen en wendde toen haar blik weer af. Ze richtte haar aandacht op de nagel van haar wijsvinger en begon eraan te knauwen.
‘O, die Wim.’
‘Ja, die Wim,’ glimlachte De Cock gemoedelijk. ‘Je had iets voor hem. Wat was dat?’
‘Niks!’ Ze keek hem brutaal aan en begon met haar vingers op de tafel te trommelen. ‘Wat maakt het uit. Allemaal gelul. Ik moet weg, ik heb verdomme nog meer te doen. Gezeik.’
Vledder helde iets voorover in de richting van het opstandige meisje.
‘Dat is niet aardig,’ fleemde hij, ‘zoals je tegen mijn collega praat. Dat is een oudere man, je moet respect voor hem hebben.’
‘Fuck you!’
Vledder liet zijn vlakke hand met een klap op de tafel terechtkomen. Het meisje schrok en schoot een stukje de lucht in. Haar mond viel open waardoor de piercing in haar mondhoek leek te zweven.
‘Weet je wat ik denk?’ De vriendelijkheid was geheel uit de stem van Vledder verdwenen. ‘Ik denk dat jij tot je strot toe vol zit met coke. Ik ga bij jou thuis eens neuzen.’
‘Dat mag jij niet, klootzak.’
‘Ik weet precies wat ik wel en wat ik niet mag. En je staat voor schut als je ook maar één grammetje in huis hebt. Want dat mag jíj niet. Hoor je dat?’
De Cock stak zijn hand in de lucht om zijn collega tot rust te manen.
‘Wat had jij met Wim de Jongh, Cindy?’ De grijze rechercheur had zijn rust weten te bewaren. ‘Het is belangrijk, Cindy, want Wim de Jongh is dood.’ Nu had hij de aandacht van het meisje dat hem als een opgejaagd hert aankeek.
‘Uit een raam gevallen en dood,’ vervolgde De Cock emotieloos. Hij keek haar strak aan.
Ze trachtte aan zijn blik te ontkomen, maar dat lukte haar slecht.
‘Het was niks. Echt niks, niks bijzonders. Een handeltje,’ klonk het gejaagd.
Ze had haar armen over elkaar geslagen en begon met haar lichaam te wiegen.
De Cock knikte en wreef bedachtzaam met zijn hand over zijn kin.
‘Wat voor handeltje was dat? Ik moet weten wat dat voor handeltje was, Cindy. Had het iets met professor Van Deijssel te maken? Zegt dat je iets, professor Van Deijssel?’
Cindy zei niets. Zij had haar kin op haar borst gebogen en haar schouders verder opgetrokken alsof ze zichzelf heel klein wilde maken.
Ineens gilde ze het uit.
‘Ik wil hier weg ik wil hier weg ik wil hier weg!!’ Ze wierp haar hoofd in haar nek. ‘Weg!!’
Vledder legde een hand op de schouder van zijn chef.
‘Dit heeft geen zin, De Cock. Eerst moet die coke eruit.’
De Cock blikte nog eens naar het meisje en besefte dat zijn jonge collega gelijk had. Hij zuchtte en stond met tegenzin op.
‘Zet haar maar vast.’
Cindy de Vries reageerde alsof ze net een elektrische schok had gehad.
‘Nee! Shit! Dat kan je niet maken, man.’
Maar De Cock was al verdwenen.
De Cock zat achter zijn bureau en mijmerde over het lot van meisjes zoals Cindy de Vries. Iets te vroeg het ouderlijk nest verlaten, op zoek naar meer spanning en avontuur dan ze thuis konden vinden. Meegenomen in de maalstroom van de grote stad. Hij moest denken aan de regels van de dichter Hendrik Marsman: ‘Groots en meeslepend wil ik leven!’ Hij nam zijn bril af en trachtte met duim en wijsvinger de vermoeidheid uit zijn ogen te wrijven. Groots en meeslepend, een prachtig ideaal dat maar voor weinigen was weggelegd. De meesten eindigden zoals Cindy de Vries, verslaafd in een politiecel. En wat kon zo’n meisje nou voor handeltjes hebben met Wim de Jongh? En hoe paste die Van Deijssel daarin?