‘Ik heb Gerrit onder mijn hoede gehad toen hij net van de academie kwam.’
‘En ik heb van hem het vak geleerd,’ vulde Gerrit aan.
‘Ik heb je hier anders nooit gezien,’ merkte Lowie achterdochtig op. Beumer moest lachen.
‘Nee, logisch. Als ze mij toen hier hadden betrapt, hadden ze me de dienst uitgegooid!’
De Cock knikte instemmend dus Lowie gaf het op.
‘Koffie dan maar?’
‘Graag. Zwart.’ Gerrit zette zich naast zijn oude leermeester op een kruk.
‘Zit jij nog steeds in Zoetermeer?’ Gerrit knikte.
‘Ik zit tegenwoordig bij DNRI, internationale misdaadbestrijding.’
‘Toe maar.’ De Cock nam genietend een slokje van zijn cognac. Lowie zette een kopje zwarte koffie voor Gerrit neer en ging met de jeneverfles naar het tafeltje van Heintje Klap, om hem nog eens bij te schenken. Gerrit trok het kopje naar zich toe.
‘Lekker.’
‘Wacht maar tot je een slok genomen hebt. Lowie staat niet echt bekend om zijn subtiele melange.’
‘Dank je wel, De Cock, voor het versjteren van mijn handel!’ klonk het van achter uit de zaak.
‘Dat zal een hoop spanning geven, die internationale misdaadbestrijding.’
‘Valt wel mee, hoor,’ relativeerde Beumer. ‘Het klinkt spannender dan het is. Ik zit voornamelijk veel achter een bureau. Proberen geldstromen in beeld te krijgen van terrorisme, drugshandel. Dat geld zit in van alles tegenwoordig.’
‘De Cock,’ klonk het beverig. De Cock blikte over zijn schouder en zag dat Heintje zijn kelkje omhooghield. ‘Op het leven!’
‘Op het leven, Hein.’
Beumer stootte De Cock aan.
‘Is dat niet Heintje Klap?’
‘Zeker.’
‘Die heeft een jas uitgedaan!’
‘We worden allemaal ouder, Gerrit, en eens hang je je jas voorgoed aan de kapstok.’
Weemoedig nam hij nog een slok en besloot het gesprek gaande te houden. ‘En waar zit dat geld dan zoal in?’
Beumer schokte met zijn schouders. ‘Vrouwenhandel. Daar weet Heintje alles van. Maar tegenwoordig ook in bankzaken, vastgoed, kunst.’ Beumer nam het lepeltje van het schoteltje en begon in zijn koffie te roeren hoewel hij er nog geen suiker in had gedaan.
‘Kunst?’
Beumer lachte naar De Cock en toonde een rij hagelwitte tanden.
‘Niets wast witter! Schoner dan schoon. De grote jongens zijn er gek op. Je hoeft er niemand voor om te leggen, het gaat moeiteloos de grens over en het klinkt ook zo gemoedelijk: kunst! Maar vergis je niet.’
‘Waarin, Gerrit?’
‘Er gaan honderden miljoenen in om. En ze hebben vrij spel. De politie heeft geen tijd en vooral geen geld om achter kunstzwendel aan te gaan. De mannen die zich daarmee bezighouden weten zich onbedreigd. Die gaan voor niemand opzij.’ De toon van Beumer was indringender geworden. De Cock nam een slok van zijn koffie en zette het kopje zorgvuldig op het schoteltje.
‘Dan zou ik zeggen, Gerrit: pas op je tellen.’
Beumer legde zijn hand op de arm van De Cock.
‘De belangen zijn te groot, De Cock. Respect telt niet in die wereld.’ De twee mannen keken elkaar een moment ernstig aan. Toen legde De Cock zijn hand op de schouder van Beumer en hij lachte goedmoedig.
‘Ik vond het erg leuk je weer eens gezien te hebben.’
‘Insgelijks, De Cock.’
De oude rechercheur gleed van zijn kruk en stak een hand op.
‘Ik moet weer eens aan het werk.’
De Cock stapte door de deuren van bureau Warmoesstraat en trof een verhitte wachtmeester aan.
‘Waar ben jij mee bezig,’ baste Jan Rozenbrand van achter zijn balie.
De Cock trok een onschuldig gezicht. ‘Hoezo?’
‘Buitendam zoekt je,’ verklaarde Rozenbrand zich nader. ‘Hij spuwde zowat vuur. Wat heb je hem aangedaan?’
‘Geen idee.’
‘Hij wacht boven op je.’
‘Wat een heerlijk vooruitzicht,’ zuchtte De Cock en hij begon aan de beklimming van de stenen trap.
Commissaris Buitendam was inderdaad behoorlijk kwaad. Hij zat over een dossier gebogen en maakte geconcentreerd aantekeningen. De Cock had bij binnenkomst even gekucht, maar Buitendam had niet naar hem opgekeken. Na nog eens twee minuten wierp hij met een driftig gebaar zijn pen op het bureau en rechtte zijn rug.
‘Ik heb je al eerder gevraagd de zaak Van Deijssel los te laten, De Cock,’ begon hij streng.
De Cock trok zijn voorhoofd in rimpels.
‘Welke zaak, meneer? De dood van Van Deijssel was toch een ongeluk?’
De commissaris stond op en liep om zijn bureau heen.
‘Niet doen, De Cock, ik heb geen behoefte aan dit soort commentaar. Jij bent met de jonge Vledder naar de secretaresse van Van Deijssel geweest.’
‘Dat kan ik niet ontkennen,’ gaf de oude rechercheur toe.
De commissaris stond nu recht tegenover zijn ondergeschikte. Het hoofd in de nek, de handen op de rug, als een generaal die zijn troepen inspecteert.
‘Wie heeft je daar opdracht voor gegeven? Niemand!’ beantwoordde hij zijn eigen vraag. ‘Wie heeft je toestemming gegeven om een verzegelde kamer binnen te gaan? Niemand!’
De Cock voelde zich wat ongemakkelijk nu de commissaris zo pal voor hem stond en hij wiebelde wat op zijn voeten.
‘Ik test een theorie.’
Maar de commissaris stond niet open voor zijn uitleg.
‘Daarmee ben je ernstig je boekje te buiten gegaan. Ik heb heel lang met de officier van justitie aan de telefoon moeten hangen om dit recht te praten.’
Hij liet even een stilte vallen om De Cock de gelegenheid te geven zijn dankbaarheid te tonen, maar die wist dat Buitendam nog niet klaar was.
‘Dat was niet prettig voor mij. Ik hoop dat je je dat realiseert. Ik wil dit gedonder niet meer! Ben ik duidelijk?’
De commissaris was heel duidelijk geweest. Hij liep terug om zijn bureau en nam weer plaats op zijn stoel.
‘Duidelijk?’ Hij verlangde een antwoord van De Cock.
‘Jazeker, meneer.’
‘Fijn,’ verzuchtte de commissaris. ‘Dus zou ik zeggen: aan het werk. Aan je eigen werk!’
De Cock keerde zich naar de deur. Maar de commissaris had nog iets op zijn lever.
‘O, en, De Cock… er zit hier een schreeuwend meisje in de cel van wie niemand mij kan vertellen waarom zij vastzit.’
De Cock schraapte zijn keel.
‘Voor haar eigen veiligheid. Ik ben bang dat ze gevaar loopt.’ Op het moment dat hij de zin uitsprak wist hij dat hij een verloren koers liep. ‘In het kader van het onderzoek naar… de dood van Van Deijssel.’
De commissaris liet hem geen millimeter ruimte.
‘Dat onderzoek naar het ongeluk is hierbij gestopt. Stuur het meisje naar huis. Eruit!’
Bij de balie had Cindy haar bezittingen van Jan Rozenbrand teruggekregen. De Cock begeleidde haar naar de buitendeur. Hij legde een hand op haar rug.
‘Pas goed op jezelf, Cindy,’ bromde hij vaderlijk.
Het meisje met het zwarte piekhaar schudde zijn hand van zich af.
‘Val dood, man.’
En ze stapte gehaast de straat op.
‘Op weg naar haar dealer,’ mompelde De Cock en hij schudde meewarig het grijze hoofd. Op dat moment voelde hij een hand op zijn schouder. Het was Vledder, die wilde weten of zijn oude strijdmakker de confrontatie met Buitendam had doorstaan.
‘Zonde van zo’n jong leven,’ vulde De Cock aan.
Hij richtte zich tot zijn assistent. ‘Ze houdt iets voor ons achter. Ik moet me wel heel erg vergissen of zij heeft de sleutel in handen.’
Vledder kauwde even op die laatste opmerking na.
‘Sorry, De Cock, maar ik begrijp nog steeds niet waar die sleutel toegang toe geeft.’
‘Ik ook niet. Maar ik heb zo’n gevoel dat er iemand is die niet wil dat ik daarachter kom.’
‘Wie?’ hield Vledder aan.
De Cock schokte met zijn schouders. ‘Als ik dat wist, had ik twee moorden opgelost! Heb jij dat adres nog gevonden van die kunsthandel?’