Vledder aarzelde. ‘Maar Buitendam…?
De Cock stelde hem gerust. ‘Geef mij dat adres nou maar. Ik los het alleen wel op.’ En hij schonk hem goedmoedig een knipoog.
De Cock betrad het statige Rijksmuseum via een zijingang aan de Hobbemastraat. Het museum, dat in de negentiende eeuw was ontworpen door Pierre Cuypers, zuchtte al jaren onder een grondige renovatie. Maar gelukkig was een deel van de collectie te zien in een aparte daartoe ingerichte vleugel van het classicistische gebouw.
In het gedeelte waar de tijdelijke tentoonstellingen werden ingericht hing het beroemde schilderij van Gerard ter Borch, Bruidje in de morgen. Het schilderij toonde een open raam, waar het ochtendlicht doorheen vloeide. Onder het raam zat een jonge vrouw in een fluwelen gewaad met een kanten kraag. Naast haar was een bediende, of een vriendin, bezig linten aan de jurk te bevestigen. De Cock had het kunstwerk eerst vanaf een afstandje bekeken en boog zich daarna naar voren om de details te kunnen bekijken.
Echt of niet, dat was de vraag. De Cock kon er geen antwoord op geven.
‘Let op de structuur van de stof. Hoe fijn de kanten kraag is geschilderd.’
De Cock draaide zich om en stond tegenover een kleine, zelfverzekerd ogende man.
‘Dat was een specialiteit van Ter Borch. De schilder stond destijds in hoog aanzien.’
De kleine man glimlachte minzaam. De Cock stak zijn hand uit.
‘De Cock, met ceeooceekaa.’
‘Keesing, aangenaam.’
Keesing knoopte zijn zandkleurige camel jas open en trok zijn shawl wat losser om zijn hals. Hij zag er goedverzorgd uit. Tip top, zouden ze vroeger hebben gezegd. Onder zijn jas droeg hij een parelgrijs kostuum en zijn zwarte schoenen glommen als spiegels. Zijn gezicht oogde glad en zacht, en zijn haar zat perfect in model. Alsof de man, voor hij het museum betrad, nog even helemaal onder handen was genomen door een styliste van zo’n programma dat je wel eens op televisie zag.
‘Vriendelijk dat u even langs wilde komen,’ sprak De Cock.
‘Geen moeite,’ glimlachte Keesing, ‘mijn kantoor is hier om de hoek. Bevalt het schilderij u?’
De Cock keerde zich weer naar het schilderij om het nog eens te bekijken.
‘U heeft bemiddeld bij de aankoop?’
‘Ik heb het doek gevonden bij een particulier in Amerika.’ Hij glom bij de herinnering.
‘Spectaculaire vondst. Ik wist meteen dat de Nederlandse overheid geïnteresseerd zou zijn.’
‘Zou u kunnen zien of dit schilderij echt of vals is?’ stelde De Cock botweg.
Keesing trok een wenkbrauw op en leek even van zijn stuk gebracht.
‘Nee, ik handel in kunst,’ zei hij met een verontschuldigend lachje, ‘en ik heb er best kijk op, maar het vervalsen van kunst is tegenwoordig… ik zou bijna zeggen, een kunst op zich. In dit soort gevallen, als er een grote naam en veel geld aan te pas komen, moet er vóór de koop van het doek een verklaring van echtheid worden afgegeven door een expert.’
‘Zoals professor Van Deijssel?’ vroeg De Cock.
‘Ah, Van Deijssel, nu begrijp ik het. Tragisch einde.’ De kleine man keek even naar zijn hand met de zorgvuldig gemanicuurde nagels. ‘Hij werd vaak gevraagd om schilderijen aan een onderzoek te onderwerpen. De zeventiende eeuw was zijn specialiteit. En als Rogier een schilderij echt verklaarde, dan werd daar door niemand aan getwijfeld.’
‘En dat geldt ook voor dit schilderij?’
‘Rogier heeft het in Amerika onderzocht en er een certificaat van echtheid voor afgegeven.’
‘En vervolgens liet hij de hele wereld weten dat het schilderij vals was!’ hield De Cock aan.
Keesing trok een mondhoek op.
‘Ja, nu. Nu het hier hangt.’
Hier dacht De Cock even over na.
‘Denkt u dat hij daar redenen voor had?’
‘Ik kan niet in zijn hoofd kijken en we kunnen het hem zelf helaas niet meer vragen. Hij was ervan overtuigd dat dit schilderij niet het schilderij is dat hij in Amerika heeft onderzocht. Zijn reputatie stond op het spel. Bovendien wilde hij het gebruiken om zijn theorie te bewijzen.’
‘Theorie? Welke theorie?’ reageerde De Cock alert.
‘Dat zo’n veertig procent van wat in het museum hangt vals is. Of althans niet is geschilderd door degene wiens naam eronder staat.’ Met genoegen bekeek Keesing het effect van zijn woorden op het gezicht van De Cock. Die kneep zijn wenkbrauwen samen en bracht zijn hand naar zijn oorlelletje.
‘Veertig procent?’ Hij kon het nauwelijks geloven.
‘En niet alleen hier, maar wereldwijd. Rogier was bezig met een boek over kunstvervalsing en dat deed hij, zoals alles, nogal obsessief.’
De Cock keek weer even naar het schilderij van Ter Borch, en toen naar de andere schilderwerken die in de ruimte hingen. Hij kon het nauwelijks bevatten. Al die statige afbeeldingen van voorname patriciërs gevangen in barokke gouden lijsten, waar generaties bezoekers zich voor hadden staan vergapen.
‘Dan praat je niet langer over een sof van zestien miljoen, dan heb je het over… honderden miljoenen!’
Keesing zette zijn ronde, goudgerande bril af en keek De Cock melancholiek aan.
‘Daarom waren ze ook niet zo blij met hem in Den Haag.’
De Cock kuierde op zijn gemak over het Museumplein naar de Van Baerlestraat. Om hem heen fladderden duiven en een enkele meeuw op zoek naar de voedselrestanten die toeristen en scholieren op het plein achterlieten. Hij belde met Vledder om te vertellen dat hij niet meer naar het bureau kwam. Hij had genoeg om te overdenken. Bovendien, voegde hij er grinnikend aan toe, was Buitendam hem op dit moment waarschijnlijk liever kwijt dan rijk.
Hij stapte bij de taxistandplaats in de voorste auto en liet zich naar huis brengen.
Mevrouw De Cock was blij verrast dat haar man zo vroeg thuiskwam, dat gebeurde niet vaak. Maar het geluk was van korte duur. De Cock zat nog niet in zijn lievelingsstoel of zijn telefoon ging. Hij luisterde aandachtig, sloot toen zijn ogen en zuchtte diep.
‘Is het ernstig?’ wilde zijn vrouw weten.
‘Ik ben bang dat daar de meningen over verdeeld zijn.’ En met deze raadselachtige opmerking liet hij zijn vrouw weer alleen achter.
Vledder pikte hem met zijn eigen auto op.
‘Ik was ook al op weg naar huis,’ luidde zijn verklaring terwijl hij het portier voor De Cock opendeed.
De gezette rechercheur perste zich met enige moeite in de oude Mini Morris. Vledder zat bijna dubbelgevouwen achter het stuur.
‘Het is de auto van mijn vriendin,’ verklaarde hij.
De Cock bromde. ‘Nog een geluk dat je niet op de fiets was. Had ik nu achterop gezeten.’
Vledder gaf gas. Het oude karretje hoestte en sprong naar voren.
In de Spuistraat vond Vledder een gaatje tussen twee auto’s waar de Mini net in paste.
‘Dat is wel het voordeel van zo’n klein autootje!’ De Cock blies zijn wangen vol en hees zich met de grootst mogelijke moeite uit de auto. Het was nog een stukje lopen naar het pand waar de melding vandaan gekomen was. Een groot maar verwaarloosd industrieel pand waar grootse verbouwingsplannen voor waren gemaakt. Daar was echter nog steeds niets van gekomen, omdat de eigenaar het benodigde kapitaal niet bij elkaar kon krijgen. Nu stond het gebouw bekend als antikraakpand, waar je voor niets tijdelijk in mocht wonen, als je maar weer vertrok wanneer de eigenaar dat wilde.
Ook binnen in het pand had het verval toegeslagen. De wanden van de lange, hoge gang waren bespoten met graffiti en wateroverlast had grote schade aangericht aan het plafond. Overal stonden dozen en zakken. En fietsen, veel fietsen. De Cock en zijn trouwe assistent baanden zich een weg door de rotzooi, liepen een verveloze trap op en bereikten de eerste verdieping. Hier was een aantal kamers die blijkbaar bewoond werden. Van een van die kamers stond de deur open. Een jonge diender stond in de opening en liet de twee rechercheurs binnen. De Cock en Vledder betraden een groezelige ruimte met links in de hoek een eenvoudig keukenblokje en rechts daarvan een tweepersoonsmatras dat zonder bedbodem direct op de grond lag. Het beddengoed lag er in elkaar verstrengeld dwars overheen.