Выбрать главу

‘Die… eh, die brief… ik bedoel, die vrouw… is zij het… is zij die vrouw van de Oude Schans?’

De Cock knikte traag. ‘Inderdaad, Lowie, zij is het.’ De caféhouder zuchtte. ‘Dan had ik je toch beter niets over die brief kunnen zeggen.’

Er klonk spijt in zijn stem.

De Cock haalde zijn schouders op. ‘Ik wist het al… van die brief. Boucharde had het mij zelf verteld. Ik wist alleen nog niet dat jij hem had laten bezorgen. Een onbelangrijk detail.’ De caféhouder schudde het hoofd. ‘Ik geloof er niets van.’ ‘Waarvan?’

‘Dat die jongen het heeft gedaan.’ Smalle Lowietje staarde voor zich uit. ‘Er zit iets scheef. Ik vond het al zo gek de tweede keer.’

De Cock keek verrast op. ‘Tweede keer?’

De tengere caféhouder knikte. ‘Ze is nog een keer teruggeweest.’ ‘Die vrouw?’

‘Ja… op een avond met een man. Toen hebben ze op een afstandje naar die jongen zitten kijken.’

Rechercheur Vledder keek op, liet zijn vingers rusten. Hij schoof de schrijfmachine van zich af. Het was een driftig gebaar. ‘Wat voor ‘n man?’

De oude speurder haalde zijn schouders op. ‘Weet ik niet.’ ‘Charles van Flaenderen?’

De Cock schudde het hoofd. ‘De omschrijving die Smalle Lowietje mij gaf, klopte niet. We zullen voor de zekerheid nog een kleine confrontatie moeten arrangeren, maar ik ben er nu al zeker van dat Charles van Flaenderen niet de man was die in gezelschap van Georgette de Mirabeau naar de jonge Boucharde kwam kijken.’

‘Een vreemde dus.’

‘A lt ha ns voor ons.’

‘En voor Maarten Jan?’

De Cock trok een droef gezicht. ‘Het is wat moeilijk met die jongen. Ik moet je eerlijk bekennen dat ik hem niet helemaal begrijp. Soms heb ik het gevoel dat hij volkomen open en eerlijk is. En dan weer denk ik… je houdt iets achter… je bent bang… je verzwijgt iets.’

‘Hoe reageerde hij?’

De Cock maakte een misnoegd gebaar. ‘Hij had het tweetal in het café niet opgemerkt. Het was nogal druk op die avond. Rokerig en veel lawaai. Pas later, toen ze al weg waren, had hij van Lowietje gehoord dat de vrouw van de brief naar hem had zitten kijken en dat ze in gezelschap was van een man die ook al belangstelling voor hem had.’

‘En?’

De Cock grijnsde. ‘En daarmee was de kous af. De jonge Boucharde wist niet wie de man was.’ Hij zweeg even, plukte aan zijn kin. ‘En aan zuster De Mirabeau,’ ging hij verder, ‘kan ik het niet meer vragen.’

‘Heeft Maarten Jan het gevraagd?’

‘Aa n wie? ’

‘Aan zuster De Mirabeau?’

De Cock knikte. ‘Bij een volgend bezoek aan haar woning.’ ‘En wat zei ze?’

De Cock grijnsde opnieuw.

‘Een kennis… een man met wie ze een avondje uit was.’ Vledder snoof. ‘Geloof jij het?’

De Cock schoof zijn onderlip vooruit. ‘Misschien wilde ze niet dat Maarten Jan de identiteit van de man kende.’

‘Maar waarom nam ze hem dan mee naar het café van Smalle Lowietje?’

De Cock glimlachte. ‘Eenvoudig… om hem te laten zien wie Maarten Jan Boucharde was.’

De jonge Vledder stond van zijn stoel op en schudde geërgerd het hoofd. Zijn gezicht zag rood. ‘Waarom zullen we het ingewikkeld maken? Waarom? Waarom zullen we gaan graven naar alle mannen die de knappe verpleegster in haar bewogen leven heeft gekend? Dat heeft geen enkele zin. We moeten ons gewoon beperken tot de personen die in deze affaire een rol spelen.’

‘En dat zijn?’

Vledder gebaarde breed.

‘Charles van Flaenderen, Maarten Jan Boucharde en het slachtoffer Georgette de Mirabeau.’ Hij hees zich naast De Cock op de rand van het bureau. ‘Kijk,’ ging hij betogend verder. ‘Ik zie het zo… verpleegster De Mirabeau krijgt in het Wilhelmina Gasthuis een meer dan professionele belangstelling voor de patiënt Charles van Flaenderen… buiten ziekenhuisdeuren een belangrijke figuur in de IJsselsteinse Bank.’

De Cock knikte instemmend.

‘In een muzikale omlijsting van Brahms,’ vulde hij wat spottend aan, ‘groeit de belangstelling uit tot een min of meer intieme relatie.’

‘Juist.’

De Cock glimlachte. ‘En verder?’

Vledder ademde diep. ‘Na jaren van heimelijke liefde komt het tweetal tot de trieste overtuiging dat hun leven toch te kalm, te gladjes verloopt en besluit tot een “coup de spectacle”.’ De Cock trok een vies gezicht. ‘Een wat?’

‘Coup de spectacle… een stunt… een grote klapper.’

‘O.’

Vledder knikte voor zich uit. ‘Op basis van de kennis die Charles van Flaenderen uit hoofde van zijn functie als onderdirecteur bezit, beramen zij een plan, de oude bank aan de gracht te beroven. Voor de daadwerkelijke uitvoering hebben ze iemand nodig… een derde, een man die weet hoe een brandkast werkt en voor wie tralies en gesloten deuren geen obstakels zijn.’

‘Maarten Jan Boucharde.’

‘Precies. De jonge Boucharde had in het wereldje van de penoze in korte tijd een reputatie opgebouwd… een reputatie die zuster Mirabeau op een of andere manier ter ore komt. Er volgen enige besprekingen bij haar thuis, waar onderdirecteur Van Flaenderen de inbreker Boucharde vertrouwd maakt met het interieur van de bank, het alarmsysteem, de werking van tijdklokken en de cijfercombinaties van de safe.’

De Cock streek met zijn pink over de rug van zijn neus. ‘En de moord?’ Hoe bedoel je?’

‘Hoe past de moord in dit verhaal?’

Vledder maakte een ongeduldig gebaar. ‘Ze… eh, ze kregen ruzie.’

‘Waarover?’

‘Weet ik veel… over de verdeling van de buit.’

De Cock snoof. ‘Nog vóór de inbraak was gepleegd?’ Het klonk wat spottend.

Vledder klemde zijn lippen op elkaar. ‘Toch moet het ongeveer zo geweest zijn,’ sprak hij gekwetst. ‘Het kan bijna niet anders. De relatie Van Flaenderen-De Mirabeau-Boucharde en de inbraak in de IJsselsteinse Bank is te opvallend. Als Maarten Jan de hoofdzuster niet heeft vermoord, dan moet het…’ De jonge rechercheur aarzelde, sprak niet verder.

De Cock keek hem uitdagend aan. ‘Nou…?’

De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder, blij met de interruptie, greep de hoorn en luisterde. Het duurde maar een paar seconden. ‘Er is een man om je te spreken.’ ‘Wie?’

‘Charles van Flaenderen.’

5

De Cock maakte een lichte buiging en plooide zijn gezicht in aandacht en welwillendheid. ‘Waarmee kan ik u van dienst zijn?’ Charles van Flaenderen, onberispelijk gekleed in een donkerblauw kostuum met parelgrijze das, schonk hem een matte glimlach. Hij zag er moe uit, afgetobd, alsof hij nachten had gewaakt.

‘Ik geloof,’ zo begon hij, ‘dat ik mij bij onze eerste ontmoeting wat dwaas heb gedragen.’ Hij wuifde wat vaag voor zich uit. ‘U moet beseffen… ik was door uw aanwezigheid aan de Oude Schans erg geschokt. Ik was mijzelf niet… wist niet meer wat ik zei. Achteraf heb ik mij gerealiseerd dat ik de vreselijkste beschuldigingen heb geuit.’

De Cock keek hem schuin, onderzoekend aan. ‘Ten aanzien van uw vrouw?’

Charles van Flaenderen knikte. ‘Het was een opwelling… zo moet u het zien… een gemoedsuiting als gevolg van de confrontatie met de plotselinge dood van Georgette. Het was ondoordacht, emotioneel en zonder grond. Ik bedoel… het was dwaas te veronderstellen dat mijn vrouw…’

‘Zij was het niet?’

Charles van Flaenderen schudde heftig het hoofd.

‘Zeker niet. Mijn echtgenote zou zo iets nooit kunnen doen. Zij is daartoe niet in staat.’

‘Wie wel?’

Charles van Flaenderen tastte naar zijn das. Zijn handen trilden. ‘Dat… eh, dat weet ik niet.’