Выбрать главу

De jonge rechercheur voelde zich niet prettig. De affaire zinde hem niet. In zijn hart smeulde een licht verwijt jegens zijn oude leermeester, die maar bleef wroeten in een zaak die in feite zo simpel lag. De jonge inbreker had de verpleegster vermoord. Zonder meer. Daarvan was hij, Vledder, overtuigd. Maar om een of andere reden scheen De Cock die jongen te sparen, drong hij niet aan. De commissaris had dit keer volkomen gelijk. Er was een duidelijke samenhang. Absoluut. Wanneer in het proces-verbaal contra Boucharde buiten de inbraak ook de moord ten laste was gelegd, dan hadden ze de zaak kunnen afsluiten. Vledder keek opzij. ‘Hoelang woont Boucharde al aan de Kromboomsloot?’

‘Ik heb dat niet nagevraagd. Ik denk vanaf het moment dat hij bij zijn ouders wegging.’

Vledder keek voor zich uit.

‘Denk je,’ zei hij achteloos, ‘dat hij daar zijn buit van de roofmoord op zuster De Mirabeau heeft verborgen?’

De Cock bleef staan. De sarcastische toon van zijn jonge collega had hem getroffen. Hij schoof zijn hoedje wat naar voren en zuchtte diep.

‘Zuster Georgette de Mirabeau,’ sprak hij geduldig, gelaten, ‘werd niet het slachtoffer van een roofmoord. Dat is een misvatting. Zij werd om een heel andere reden vermoord.’ Hij streek met zijn hand over zijn breed gezicht. ‘En voor je nu verder loopt te mokken, denk dan eens grondig na over de vraag waarom een eenvoudige verpleegster, die twintig jaar onafgebroken trouw en toegewijd haar werk verricht en op wier gedrag, zowel in als buiten het ziekenhuis, vrijwel niets valt aan te merken, plotseling een jonge inbreker benadert en hem aanzet een spectaculaire kraak te plegen.’

Vledder slikte. ‘Zette zij hem aan?’

De Cock knikte heftig. ‘Natuurlijk, dat deed zij. Maarten Jan Boucharde kreeg zijn inlichtingen over de IJsselsteinse Bank van haar. Charles van Flaenderen speelt in deze affaire maar een ondergeschikte rol. Georgette de Mirabeau misbruikte haar charmes om de onderdirecteur alles te laten vertellen over het interieur van de bank, het veiligheidssysteem, de cijfercombinaties van de safe. Van Flaenderen gaf de inlichtingen argeloos, blijmoedig en trots, omdat zijn geliefde zoveel belangstelling voor zijn werk had.’

Vledder schudde vertwijfeld het hoofd. ‘Maar waarom?’ De Cock grijnsde. ‘Juist… waarom?’ Hij gebaarde wat wild voor zich uit. ‘Wat dreef de knappe verpleegster? En waarom sloeg men haar de hersens in?’

Vledder staarde hem aan.

‘Maar dat is verschrikkelijk.’

‘Hoezo?’

‘Dan zijn we nog niet veel verder als in het begin.’

Een reeks lage huisjes aan een kronkelende gracht, de Kromboomsloot, met hoge iepen aan de walkant en kleine bruggetjes over een smal water. Bijna aan het eind van het grachtje, bij nummer 26A, bleef De Cock staan en keek. De blauwstenen stoeptreden van het oude huisje waren uitgesleten en het raamkozijn hing scheef. Maar de deuren en kozijnen waren glanzend groen geschilderd en achter helder glas hing een hagelwitte vitrage. Het verbaasde De Cock een beetje. Hij had zich het ‘rovershol’ van de jonge Boucharde anders voorgesteld, grauwer, minder verzorgd.

Hij klom de uitgesleten stoep op en voelde aan de groene deur. De koperen kruk gaf mee, maar de deur bleef dicht. Hij tastte in de achterzak van zijn pantalon naar het zachtleren foedraal waarin hij het apparaatje had geborgen dat hij eens van zijn vriend en inbreker Handige Henkie had gekregen: een koperen houdertje met een keur van uitschuifbare, stalen baarden.

De grijze speurder monsterde het slot en deed een zorgvuldige keuze.

Vledder keek gespannen toe. Het leek hem een eeuwigheid, maar in rond zevenenvijftig seconden had De Cock de deur geopend.

Voorzichtig gingen ze naar binnen. Via een minuscuul portaaltje kwamen ze in een lange, smalle kamer met een lage zoldering en bruin geteerde balken binnen handbereik. Het vertrek was schaars gemeubileerd met een breed divanbed, een ruwhouten tafel en rotanfauteuils met fleurige zittingen. Uit een bolle schemerlamp in de hoek glansde geel, diffuus licht langs grillige plastieken aan de wand. De plavuizen gaven hun voetstappen een holle klank.

Plotseling bleef De Cock staan en greep de jonge Vledder bij de arm. Bijna achter in de kamer, naast een rotanfauteuil dansten sliertjes rook uit een ruwstenen asbak op de vloer. ‘Er is iemand,’ hijgde hij.

Vledder greep naar zijn schouderholster en trok zijn pistool. De blauwstalen loop glansde in zijn hand.

De Cock schudde afkeurend het hoofd. ‘Doe het weg,’ fluisterde hij dwingend. ‘Die dingen maken zo’n lawaai.’ De jonge rechercheur gehoorzaamde onwillig. Hij had het wapen graag in de hand, gebruiksklaar. Beducht voor gevaar van alle kanten sloop hij verder. De Cock volgde. Via de kamer en een afstapje kwamen ze in het achterhuis. Er was een ruime keuken en een toilet, herkenbaar door een ‘Manneke Pis’ in brons. De Cock boog zich naar Vledder. ‘De enige mogelijkheid,’ zei hij zacht.

Vledder knikte begrijpend. Met zijn hand dicht bij de greep van zijn pistool liep hij op de deur toe.

De Cock beduidde hem terug te komen. ‘Ik heb in de kamer een paar gemakkelijke fauteuils zien staan,’ riep hij ineens luid, ontspannen. ‘Daar blijven we wachten.’

Vledder keek hem verbijsterd aan. ‘Maar daar zit een vent,’ fluisterde hij onthutst.

De Cock glimlachte. ‘Het is geen vent… het is een vrouw.’ ‘Een vrouw?’

De Cock knikte. ‘Aan de sigaret in de asbak op de vloer… zat lipstick.’

De jonge Vledder liet zich in een van de rotanfauteuils vallen. Hij keek naar het nog smeulende peukje in de stenen asbak op de vloer en ergerde zich. De Cock zat naast hem, behaaglijk onderuitgezakt, de benen gestrekt vooruit, zijn oude hoedje bijna op de rug van zijn neus. Hij bladerde in een oud GP-romannetje, dat hij op de ruwhouten tafel had gevonden. Om zijn brede mond lag een geamuseerde trek.

‘Zou ze eruit komen?’

De Cock keek opzij. ‘Zeker. Maar als het te lang duurt, mag je ook gaan kloppen en zeggen dat we toch niet van plan zijn weg te gaan.’ Ineens schoof hij zijn hoedje naar achteren en grinnikte. ‘Blijf maar zitten,’ zei hij jolig. ‘Het is niet meer nodig.’

In de deuropening van het achterhuis stond een jonge vrouw op blote voeten. Ze droeg een strakke heupbroek en een wijde doorkijkblouse, die niets verhulde. Lang, blond haar golfde langs haar schouders naar beneden.

De Cock kwam traag uit zijn fauteuil overeind. Zijn puriteinse ziel had even moeite de ‘inkijk’ te verwerken. Toen liep hij op haar toe, een glimlach om zijn lippen. ‘Mijn naam is De Cock.’ Zijn stem klonk vriendelijk. ‘Ik ben rechercheur van politie.’ Hij wuifde wat onzeker naar achteren. ‘En dat is collega Vledder, mijn onvolprezen hulp.’

‘Hoe… eh, hoe kwam u binnen?’

De Cock plooide zijn lippen in onschuld. ‘De deur was open,’ loog hij.

Ze schudde het hoofd. ‘Hij was op slot,’ reageerde ze scherp. De Cock keek haar aan, het hoofd een beetje schuin. ‘U… eh, u weet het zeker?’

Ze knikte heftig. ‘Sinds die…’ Ze stokte plotseling, gebaarde naar het fleurige rotan. ‘Gaat u alstublieft weer zitten. Zal ik gauw even koffie maken?’ Ze glimlachte liefjes. ‘Dom van mij. Ik was haast alle goede lessen vergeten.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Lessen?’

Ze lachte vrolijk. ‘Maarten Jan heeft mij geleerd politiemensen altijd vriendelijk te ontvangen.’

De Cock maakte een grimas. ‘Op het toilet?’

Er gleed een schaduw over haar gezicht. ‘Ik was bang.’ ‘Voor de recherche?’

Ze zuchtte diep. ‘Ik dacht dat die vent was teruggekomen.’ ‘Welke vent?’

‘Die vent van vorige nacht.’

De Cock keek haar aan, zag dat ze huiverde. Hij vatte haar bij de schouder en leidde haar naar een van de fauteuils. ‘Vertel het rustig,’ zei hij met een haast vaderlijke bezorgdheid. ‘Om te beginnen… wie ben je?’