Выбрать главу

De Cock schudde het hoofd. ‘Bij dr. Den Koninghe helen de wonden.’ Het klonk plechtig als een bijbeltekst.

Vledder grijnsde. ‘Zelfs na die vernedering in de collegezaal vroeg hij haar nog ten huwelijk.’

De Cock wreef langs zijn kin. ‘Ze wees hem af… vriendelijk, maar beslist.’ Hij zweeg even. ‘We mogen aannemen dat ze in de loop der jaren vele aanzoeken vriendelijk, maar beslist heeft afgewezen. Georgette was een mooie vrouw.’

Vledder staarde voor zich uit. ‘Ik begrijp wat je zeggen wilt… bij Georgette heelden de wonden niet.’

Ze liepen over de Nieuwezijds Kolk langs het fraaie Korenmetershuisje naar de Nieuwendijk. Het begon te regenen, zacht, miezerig. De grijze speurder trok de kraag van zijn jas omhoog. ‘Heb je al bericht van het lab?’

‘Waarover?’

‘Die handdoeken met bloed uit de keuken. Die had je toch weg laten brengen?’

Vledder knikte. ‘Het is niets geworden. Ik bedoel… het brengt ons geen steek verder. Anders had ik het je wel verteld. Drs. Eskes heeft het bloed aan de handdoeken geanalyseerd. Het is vrijwel zeker van het slachtoffer. Dezelfde bloedgroep. Ook de subanalyses komen overeen.’

De Cock schoof zijn onderlip vooruit. ‘De dader heeft na de moord de bloedspatten van zijn handen gewassen.’

‘Daar ziet het naar uit.’

‘Hij heeft zich kennelijk zelf niet verwond.’

‘Nee.’

‘En het wapen?’

Vledder schudde misnoegd het hoofd. ‘Dat is er nog steeds niet. Omdat ik mijzelf niet helemaal vertrouwde, heb ik voor alle zekerheid ook Robert van Dijk nog eens aan de Oude Schans laten kijken. Hij kwam tot dezelfde conclusie als wij… in de woning was niets dat erop leek. We hebben er nog aan gedacht in de omgeving te laten dreggen. Maar met al die schuiten langs de wal is dat onbegonnen werk.’

De Cock knikte instemmend. ‘Ik denk dat het wapen… wat het ook is geweest, na de moordaanslag is meegenomen.’ ‘Door de moordenaar?’

De Cock haalde zijn schouders op. ‘Mogelijk… mogelijk ook door iemand anders.’

Vledder keek hem verbaasd aan. ‘Iemand anders?’

De Cock knikte traag. ‘Er is na de moord nog iemand in de woning van Georgette geweest… iemand die de aanblik van de dode niet kon verdragen.’

Vledder reageerde wat verward. ‘Je bedoelt die theedoek… die theedoek om het hoofd.’

‘Precies.’

‘Maar dat heeft Maarten Jan toch gedaan?’

De Cock schudde het hoofd. ‘Hij sprak van een dode die hem aanstaarde. Meer niet. Toen ik hem vroeg wat hij aan die starende blik had gedaan, zei hij dat hij zich had omgedraaid. Zie je, hij sprak niet van een doek, hoewel ik hem het woord praktisch in de mond legde.’

Vledder keek hem gespannen aan. ‘Er was dus na Maarten Jan nog een bezoeker?’

De Cock knikte. ‘De man of de vrouw die het bebloede hoofd van Georgette de Mirabeau met een theedoek bedekte.’ Vledder schudde niet begrijpend het hoofd. ‘Waarom heeft hij of zij zich nooit gemeld?’

De Cock haalde zijn schouders op. ‘Misschien was een dode Georgette de Mirabeau bijzonder compromitterend.’ Ze staken bij de Oudebrugsteeg het Damrak over en slenterden langs de Beurs naar de Warmoesstraat. Op de hoek van de Lange Niezel bleef De Cock staan. ‘Ga naar het bureau, bel vandaar de Dactyloscopische Dienst en vraag of Ben Kreuger met je mee gaat naar de Kromboomsloot. Je weet het nooit. Misschien heeft de nachtelijke bezoeker van Ineke Peeters ergens zijn vingerafdrukken achtergelaten.’ Hij krabde zich achter in de nek. ‘En als je daar toch bent… vraag eens langs je neus weg of onze Ineke kort geleden nog kleren van Maarten Jan naar de stomerij heeft gebracht.’

Vledder grijnsde. ‘Nog meer?’

De grijze speurder schudde het hoofd. ‘Voorlopig niet. Als je tijd overhebt, kruip dan achter de machine en verbaliseer onze bevindingen.’ Hij grinnikte. ‘Dan blijft de commissaris ook rustig.’

‘En wat ga jij doen?’

De Cock wreef de regen uit zijn gezicht. Om zijn volle lippen speelde een glimlach.

‘Ik… ik ga Lowietje uitnodigen.’

Vledder trok zijn neus op. ‘Uitnodigen?’

De Cock knikte nadrukkelijk. ‘Voor een begrafenis.’

7

De Oosterbegraafplaats zag er triest uit. Het grind was nat en de bomen dropen. Een loodgrijze lucht hing laag over de aula. Smalle Lowietje sjokte naast De Cock over de oprijlaan, onwillig, dwars. Op zijn anders zo zonnig muizegezicht lag een duidelijke schaduw.

De Cock keek hem van terzijde aan. Een donkere, veel te grote regenjas hing van zijn magere schouders tot ver op zijn kuiten. Slechts nu en dan staken uit de lange wijde mouwen een paar vingertoppen. De Cock monsterde het boze gezicht van de caféhouder. ‘Wees blij,’ zei hij opbeurend, ‘dat Handige Henkie je die jas heeft willen lenen. Je moet je garderobe eens uitbreiden. In die helgele flodderdingen van jou kan je moeilijk op een begrafenis verschijnen.’

Lowietje zwaaide met een natte mouw. ‘Wat moet ik hier in hemelsnaam doen? Ik ken dat mens niet eens.’

‘Kijken.’

‘Wat kijken?’

De Cock schudde zuchtend het hoofd. ‘Je denkt toch niet,’ riep hij verongelijkt, ‘dat ik je uit je bloeiend etablissement sleur, alleen omdat ik het leuk vind met jou over een begraafplaats te zeulen? Ik zit liever bij je op de kruk, weet je, met een bol glas voor me.’

De Smalle keek naar hem op. ‘Ik doe dit voor jou, De Cock,’ stelde hij nadrukkelijk vast, ‘omwille van onze relatie.’ Hij drukte zijn dunne lippen opeen. ‘Maar als je nog eens…’ De Cock stak afwerend zijn hand op. ‘Goed, Lowie,’ zei hij gelaten, ‘omwille van onze relatie,’ hij aarzelde even, ‘onze vriendschap.’

Er kwam wat glans op het gezicht van de caféhouder. ‘Onze vriendschap,’ herhaalde hij. De Cock knikte, boog zich iets naar hem toe. ‘Kijk naar de mensen,’ zei hij zacht. ‘Als je bekenden ziet, moet je mij waarschuwen.’

‘Komen er mensen?’

De Cock plooide zijn lippen in een tuitje. ‘Er heeft in de kranten een berichtje gestaan dat de vermoorde verpleegster vandaag op de Ooster zal worden begraven. Daar komen altijd mensen op af.’

‘De moordenaar?’

‘Dat is vroeger weleens gebeurd.’

Voorbij de oprijlaan, rechts van de aula, ontdekten ze kleine groepjes mannen en vrouwen met strakke gezichten. De Cock loodste Lowietje langs hen heen. Daarna bleef hij staan en tekende het condoleanceregister, dat een sombere kraai voorhield.

Een lange, zwartglanzende wagen gleed knarsend over het grind, stopte aan het einde van de oprijlaan. De belangstellenden kwamen naar voren, zochten zich een plaatsje achter de met bloemen bedekte baar. De dragers stelden zich op, trokken hun gezichten in de juiste plooi. Langzaam zette de stoet zich in beweging. De Cock nam zijn hoed af en boog eerbiedig het hoofd. Van onder zijn zware wenkbrauwen gluurde hij naar de voortschuifelende mensen. Hij herkende gezichten van mannen en vrouwen die uit een ziekelijke belangstelling de teraardebestelling van iedere vermoorde bijwoonden.

Tussen hen liep Charles van Flaenderen, stijf, rechtop, in een onberispelijk zwart kostuum. Op enige passen van hem vandaan sjokte dr. Den Koninghe, blootshoofds, regendruppels glansden op zijn bril. Toen de laatsten waren voorbijgetrokken, vatte De Cock de smalle caféhouder bij de arm. Op een afstandje volgden ze de stoet.