Выбрать главу

Lowietje was zichtbaar onder de indruk. ‘Er waren geen volgauto’s,’ zei hij zacht.

‘Nee.’

‘Had ze geen familie?’

De Cock schudde het hoofd. ‘Ze was enig kind. Haar ouders zijn al jaren dood.’

Lowietje likte aan zijn lippen. ‘Dat is zielig.’ Zijn stem had een droeve ondertoon. ‘Dat is heel zielig, vind je niet, als je zo… alleen maar door vreemden wordt begraven.’

De Cock wreef over zijn gezicht. ‘Ik denk niet dat ze er zelf weet van heeft.’

De tengere caféhouder schudde het hoofd. ‘Toch is het zielig.’ De Cock knikte. ‘Heb je nog iemand gezien… iemand die je kende?’

‘Nee… niemand.’

‘Je hebt goed gekeken?’

Smalle Lowietje staarde voor zich uit. Het probleem van het begraven hield hem bezig. ‘Ik hoop niet,’ zei hij peinzend, ‘dat ze mij zo onder de grond stoppen.’

De Cock glimlachte. ‘Maak je geen zorgen,’ zei hij geruststellend, ‘dat duurt nog minstens vijftig jaar.’

De ceremonie aan het graf was eenvoudig, zonder opsmuk. De dragers zetten de kist voorzichtig op de lift, rangschikten de bloemen. De belangstellenden vormden zwijgend een kring. Er waren geen sprekers. Een volle minuut nog bleef de kist op de lift staan, toen zakte ze langzaam in de groeve.

De Cock keek op. Hij zag hoe links van hem dr. Den Koninghe zijn lippen bewoog. ‘Vaarwel Georgette.’ De wind waaide de woorden naar hem toe. Zijn blik dwaalde verder, zocht naar Charles van Flaenderen. Plotseling ontdekte hij aan de andere zijde van het graf een nieuw gezicht, een man die hij voordien niet had gezien. Hij vroeg zich af vanwaar hij was gekomen. Vermoedelijk had hij al bij de groeve gestaan, voordat de stoet arriveerde.

De Cock bleef kijken. De man intrigeerde hem. Hij had een mager, scherp gesneden gelaat, markant, met een haast vierkante kin en hoge jukbeenderen. Het donkere, grijs doorvlochten haar was kort geknipt. Het gaf hem een bijna militair voorkomen. De Cock stootte Lowietje aan, maar durfde niet openlijk naar de man te wijzen. Ineens kruisten hun blikken elkaar, even, een paar seconden. Het was alsof beiden elkaars krachten aftastten. Toen verdween de man uit de kring. De Cock wilde hem na, maar op datzelfde moment ontsloot de kring zich, drongen mannen en vrouwen naar voren, die nog een laatste blik in de groeve wierpen. De Cock ontweek hen, wipte over een paar grafstenen naar een ander grindpad. Lowietje huppelde achter hem aan, struikelend in zijn lange regenjas.

‘Dat… dat was hem,’ hijgde hij.

‘Wie?’

‘Die vent.’

‘Welke vent?’

‘Die naar Maarten Jan kwam kijken.’

‘In jouw café?’

Lowietje knikte heftig. ‘Samen met die vrouw. Dat heb ik je toch verteld?’

De Cock versnelde zijn tred. Eerst toen het pad een kromming maakte, zag hij de man weer. Tot zijn verbazing zag De Cock dat de man mank was. In zijn rechterhand droeg hij een stok, waarmee hij driftig zwaaide. Ondanks het lichamelijk gebrek kwam hij snel vooruit, bleef de afstand even groot. Een moment overwoog De Cock de man luid te roepen, maar hij bedacht dat dit op een begraafplaats geen pas gaf.

Hij keek opzij naar Lowietje. De Smalle snakte naar adem. Zijn gezicht zag paars. De conditie van de tengere caféhouder was op een snelle achtervolging niet berekend. De Cock wuifde. ‘Blijf maar achter. Ik zal zien dat ik hem alleen te pakken krijg.’ Lowietje knikte dankbaar.

De grijze speurder spande zich in, haalde alles uit zijn zo typische slentergang. Hij voelde hoe het zweet langs zijn rug kroop. Maar de afstand werd kleiner. Hij constateerde het met genoegen. De aula kwam al in zicht.

Plotseling stopte naast de man een grote, grijze wagen. Het portier sprong open en de man stapte in.

De Cock perste zijn lippen op elkaar, vloekte binnensmonds. Hij zag hoe het grind achter de banden wegsprong. In een paar seconden was de wagen achter de aula verdwenen.

De Cock bleef staan, hijgde zwaar. Hij nam zijn notitieboekje uit zijn zak en schreef:

lage, grijze Cadillac, kenteken NG 19–23.

De Cock stak een sigaret op en schoof het pakje van zich af. Onderwijl keek hij naar Maarten Jan Boucharde. Twee dagen cel hadden de jonge inbreker ontluisterd. Het lange haar hing in slierten voor zijn gezicht. De huid zag vaal, de ogen stonden dof. Blonde baardstoppels staken uit zijn kin.

‘Gefeliciteerd.’

De jonge inbreker reikte met trillende vingers naar het pakje. ‘Waarmee?’

De Cock gaf vuur. ‘Je was jarig, gisteren.’

Er gleed een matte glimlach over het gezicht van Boucharde. Zijn linkerhand graaide door het lange haar. ‘Ik zat nog nooit vast op mijn verjaardag.’

De Cock zuchtte. ‘Je zult eraan moeten wennen.’

‘Zo lang?’

‘Wat bedoel je?’

‘Zal ik zo lang moeten zitten?’

De Cock trok zijn schouders op. ‘Morgen ga je naar de officier van justitie en via de rechter-commissaris naar het huis van bewaring.’ Hij aarzelde even. ‘Ik heb je dan niet direct meer binnen mijn bereik. Daarom, voor je hier van de Warmoesstraat weggaat, wil ik nog even met je praten.’

De jongeman knikte. ‘U praat maar.’ zei hij gelaten. De Cock wreef over zijn gezicht. Opnieuw had hij het gevoel dat tussen hem en de jongen een muur stond, een onneembare veste. Hij had wat moeite verder te gaan. ‘In mijn procesverbaal wordt alleen gesproken over de kraak in de IJsselsteinse Bank. Over de moord op Georgette de Mirabeau wordt met geen woord gerept. Dat betekent niet dat ik denk dat je onschuldig bent. Om je de waarheid te zeggen… ik weet het niet. Ik heb alleen het gevoel dat je niet volkomen oprecht bent geweest, dat je van deze moord en zijn achtergronden meer weet dan je mij hebt verteld. Het is natuurlijk je goed recht te zwijgen. Maar als je nog een bekentenis wilt doen…’

De jonge inbreker schudde het hoofd. ‘Ik heb niets te zeggen.’ De Cock maakte een hulpeloos gebaar. ‘Ik vind je een aardige jongen, Maarten Jan. En dat meen ik. Ik wil ook graag geloven dat je onschuldig bent. Maar aan mijn geloof heb je niets.’ Hij glimlachte vermoeid. ‘De rechter vraagt naar bewijzen en niet naar wat een oude, grijze rechercheur gelooft of niet gelooft. Dat laat hem Siberisch.’ Hij zoog aan zijn sigaret en blies de rook naar de zoldering. ‘Maarten Jan… als je onschuldig bent… geef mij iets om het te bewijzen.’

De jonge inbreker hield het hoofd gebogen; antwoordde niet. De Cock klemde zijn lippen op elkaar. ‘Er is bij je ingebroken,’ zei hij scherp.

De jongeman keek geïnteresseerd op. ‘Bij mij?’

‘Ja, aan de Kromboomsloot.’

‘En Ineke?’

‘Wat… met Ineke?’

‘Is er iets met haar gebeurd?’

De Cock schudde het hoofd. ‘Ze hield zich slapende.’ De jonge Boucharde zuchtte verlicht. ‘Hebt u hem gepakt?’ De Cock gebaarde vaag voor zich uit. ‘Ineke heeft alleen zijn silhouet gezien.’

‘Meer niet?’

‘Nee, zijn gezicht was in de schaduw. Maar het was een nog jonge man. Dat wel. Een jongeman die alle laden en kasten overhoop haalde… net als bij Georgette de Mirabeau.’ De Cock keek de inbreker scherp, onderzoekend aan. ‘Weet jij waarnaar hij zocht?’ Boucharde zweeg en liet het hoofd weer zakken.

De Cock ademde zwaar, onderdrukte een lichte woede die bij hem opkwam. Hij had het onbestemde gevoel dat de jongeman voor hem de sleutel vormde, dat een enkel woord uit zijn mond de raadselen rond de moord op Georgette de Mirabeau zouden oplossen. ‘Ik heb aan Ineke Peeters laten vragen,’ zei hij hard, bruut, ‘of ze kort geleden nog een kostuum van jou naar de stomerij heeft laten brengen.’

Maarten Jan bracht zijn hoofd langzaam omhoog, veegde slierten haar uit zijn gezicht. Hij zag ineens lijkbleek. Met grote angstige ogen keek hij naar de grijze rechercheur op. Er lag zoveel smeking in die blik, dat het De Cock ontroerde. De lippen van de jonge inbreker bewogen. Een moment leek het alsof hij zou gaan praten, of hij lucht wilde geven aan een gekweld gemoed. Maar de verlossende woorden kwamen niet. Hij liet zich voorover vallen op het tafeltje, het gezicht op zijn handen en snikte, luid, met grote uithalen.