Ferdinand van Breugelen schudde het hoofd. ‘Wat heeft het nog voor zin,’ riep hij ontwijkend. ‘Over de doden niets dan goeds.’ De Cock reageerde fel. ‘Ze werd vermoord,’ beet hij hem toe. ‘Het gaat mij niet om een dode Georgette, maar om een levende moordenaar.’
Ferdinand van Breugelen liet het hoofd zakken; antwoordde niet.
De Cock ging meedogenloos verder. ‘Wanneer zag u haar voor het laatst?’
Van Breugelen zuchtte vermoeid. Het zelfbewuste was uit zijn houding verdwenen. De joviale toon ontbrak. ‘Een eeuwigheid geleden,’ zei hij zacht.
De Cock grinnikte.
‘Hoelang,’ zei hij ironisch, ‘duurt bij u een eeuwigheid?’ De architect streek met zijn hand langs zijn ogen. ‘Ruim twintig jaar geleden. Na mijn vertrek naar Zuid-Amerika heb ik haar niet meer gezien.’
De Cock boog zich met een ruk naar voren. ‘U liegt, heer Van Breugelen, nog geen twee weken voor haar dood was u met haar in een obscuur cafeetje in de oude binnenstad van Amsterdam.’
De architect stond langzaam op, greep zijn stok en strompelde naar het raam. Daar bleef hij staan, zijn arm steunend op het blad van de vleugel.
De Cock liep hem na, gebaarde naar de kruk. ‘Gaat u zitten,’ zei hij bijtend, ‘en speel Brahms. U houdt toch van Brahms? De Romance in F was heel goed.’
Van Breugelen keek langs hem heen. De woorden van de oude rechercheur troffen hem niet, gleden aan zijn bewustzijn voorbij. ‘Enige weken geleden,’ zei hij toonloos, ‘belde Georgette mij op. Ik was nog op mijn kantoor in Amsterdam en stond op het punt naar huis te gaan. Haar telefoontje verbaasde mij. Ik had in ruim twintig jaar niets van haar gehoord of gezien. Na mijn terugkeer uit Zuid-Amerika had ik zijdelings vernomen dat Georgette een miskraam had gehad en daarna in de verpleging was gegaan. Daar is het bij gebleven. Het was het laatste dat ik van haar hoorde. Kort daarna leerde ik Marianne, mijn vrouw, kennen en we trouwden. Mijn architectenbureau kreeg al gauw meer bekendheid en mijn werk vroeg al mijn aandacht. Georgette de Mirabeau verdween uit mijn gedachten. Soms kwam haar beeld nog weleens terug. Het ging meest gepaard met een gevoel van weemoed en wroeging. Daarom probeerde ik zo min mogelijk aan haar te denken. Georgette was een periode in mijn leven die ik liever vergat. Ik heb haar destijds niet zo best behandeld.’
Van Breugelen zweeg; blikte peinzend in het niets. De Cock keek hem aan. ‘Ze belde.’
De architect knikte. ‘Haar stem klonk heel opgewekt. Bijna vrolijk. Ze zei dat ze mij feitelijk nooit uit het oog had verloren, dat ze nauwlettend mijn carrière had gevolgd en elk gebouw had bezichtigd dat mede door mijn toedoen tot stand was gekomen. Ik nam het niet ernstig, maar ze noemde in een vlot tempo een aantal markante bijzonderheden van gebouwen die ik in de loop der jaren had ontworpen. Kortom, ze vleide mij en vroeg of ik bereid was haar nog eens te ontmoeten, zo maar, om wat oude herinneringen op te halen. Ze wist een intiem cafeetje, waar we ongestoord en onopgemerkt samen konden zijn.’ ‘U ging?’
Van Breugelen maakte een hulpeloos gebaar. ‘Ik had geen argumenten en ook niet de moed te weigeren. Ik dineerde in de stad en ging op de afgesproken tijd naar haar woning.’ ‘Aan de Oude Schans?’
‘Ja.’ De architect knikte voor zich uit. ‘Nummer tien. Ik liet mij door een taxi naar de Montelbaanstoren brengen en liep vandaar verder de Oude Schans op. Ze stond al op mij te wachten, buiten, op het trottoir. Ik herkende haar onmiddellijk. Ze was niet veel veranderd. Vrijwel hetzelfde figuur. Pas toen ik dichterbij kwam, zag ik dat de lijnen van haar gezicht waren verscherpt, wat verhard, zou ik zeggen. Om haar mond lag een bittere trek. Ook het haar had niet meer diezelfde glans. Maar verder was ze Georgette… helemaal Georgette, zoals ik haar had gekend. Ze stak mij lachend een hand toe en leidde mij door een wirwar van straatjes en steegjes naar een klein café op de hoek van een gracht.’
De Cock keek hem peinzend aan. ‘Vroeg ze niets?’ ‘Hoe bedoelt u?’
‘Vroeg ze niet hoe het kwam dat u zo slecht ter been was?’ Van Breugelen schudde traag het hoofd. ‘Ze scheen het te weten,’ zei hij zacht, ‘van het ongeluk.’ Hij wreef over zijn gezicht. ‘Ze scheen heel veel te weten, over mij, mijn vrouw en Ferry.’
‘Heeft u niet gevraagd hoe ze aan die “wetenschap” kwam?’ De architect likte aan zijn lippen. ‘Ik heb mij dat niet gerealiseerd… op het moment. We babbelden gezellig en het leek alsof we de draad gewoon weer oppakten, alsof er geen kloof was van meer dan twintig jaar. Pas later, op weg naar huis, buiten de betovering van haar charme, de bekoring, die nog steeds van haar afstraalde, kwamen diverse uitlatingen mij vreemd voor, onverklaarbaar.’
‘Zoals?’
Van Breugelen maakte een wrevelig gebaar. ‘Kleinigheden. Ze sprak over mijn vrouw, Ferry en zelfs over George, als over mensen die zij kende, die haar vertrouwd waren, terwijl zij hen bij mijn weten nog nooit heeft ontmoet.’
De Cock keek hem onderzoekend aan. ‘Heeft u later om een “verklaring” gevraagd?’
De architect antwoordde niet. Hij strompelde bij hem weg, pakte zich aan zijn stoel vast en ging moeizaam zitten. De stok naast hem.
De Cock liep hem na, boog zich naar hem toe. ‘Heeft u later om een verklaring gevraagd?’ herhaalde hij dwingender. Van Breugelen slikte, klemde zijn sterke handen om de leuning. Zijn knokkels zagen wit. ‘Ik… eh, ik heb haar nadien niet meer ontmoet.’
‘Ferdinand…’
De stem kwam van achter uit de kamer, plotseling, streng, bestraffend. De mannen keken op. In de deuropening stond een lange, slanke vrouw. Een frêle, groen nachtgewaad zweefde langs haar lichaam.
‘Waarom lieg je?’
De architect verstijfde. Het duurde niet langer dan een luttele seconde. Toen sprong hij op en liep met grote passen naar de deur. Hij vatte de vrouw bij de arm en leidde haar weg. De Cock keek verbijsterd naar de stok, die langzaam van de stoel op het tapijt gleed.
Rechercheur Vledder ranselde de oude politie-Volkswagen over de brede snelweg van Alkmaar naar de Velsertunnel. Hij blikte voor zich uit op de weg, strak, stuurs, de lippen op elkaar geklemd.
De Cock keek hem van terzijde aan. Zijn vriendelijk boksersgezicht stond somber. ‘Goed, goed,’ riep hij toegevend. ‘Ferdinand van Breugelen sprak niet de waarheid. Hij loog. Dat zei zijn vrouw.’
Vledder knikte. ‘En voordat het goede mens ons nog meer kon zeggen, was ze weg, opgesloten in haar slaapkamer.’ De Cock draaide zich naar hem toe. ‘Wat had ik moeten doen?’ Hij grinnikte. ‘Haar deur moeten openbreken? Haar moeten redden uit de klauwen van haar echtgenoot?’
Vledder bromde. ‘Je had hem het vuur nader aan de schenen kunnen leggen.’
De Cock gebaarde heftig. ‘Hoe? De tortuur staat al lang niet meer op het lijstje van onze bevoegdheden. Brandijzers, klemmen en duimschroeven vind je alleen nog in musea.’ Het klonk spottend, sarcastisch.
‘Je had hem kunnen arresteren.’
De Cock snoof. ‘Als verdacht van moord?’ riep hij ongelovig. ‘Maar, jongen, waar zijn je bewijzen… feiten, omstandigheden? Waar is dat “redelijk” vermoeden van schuld dat ons wetboek vraagt? Je hebt, juridisch gezien, geen been om op te staan.’ De grijze speurder zweeg, liet zich onderuit zakken, de hoed op zijn ogen. Hij begreep best wat zijn jonge collega dwars zat, wat hem dreef tot onredelijke kritiek. Het was dat frustrerende gevoel dat een bijna tastbare waarheid zich achter een woud van leugens verschanste. ‘Vraag mij af,’ zei hij plotseling, peinzend, ‘hoelang ze al aan de deur stond?’
‘Wie?’
‘Mevrouw Van Breugelen. Wat heeft ze gehoord? In hoeverre heeft ze het gesprek tussen mij en haar man gevolgd? En wat mij het meest bezighoudt… waarom plaatste ze hem opzettelijk in een kwaad daglicht?’
Vledder glimlachte wat wrang. ‘Ik heb zo’n vaag idee dat het onderwerp “Georgette de Mirabeau” in huize Van Breugelen meermalen tot heftige discussies heeft geleid.’