De Cock keek naar hem op. ‘Je bedoelt dat mevrouw Van Breugelen Georgette als een bedreiging zag… een bedreiging voor haar huwelijk… een rivale in de liefde?’
Vledder knikte nadrukkelijk. ‘Vind je het gek?’
De Cock schudde langzaam het hoofd. ‘Het zou zelfs een motief kunnen zijn… een motief voor moord. Je moet bedenken dat het initiatief voor de hernieuwde kennismaking duidelijk van Georgette de Mirabeau uitging.’ Hij krabde zich peinzend achter in de nek. ‘Of zou Ferdinand van Breugelen ook op dit punt hebben gelogen?’
Vledder haalde zijn schouders op en zweeg. Hij boog zich verder over het stuur, drukte het gaspedaal dieper in. De oude wagen raasde door de nacht.
De Cock zocht in de zakken van zijn colbert naar een verfrommeld pakje en stak een sigaret op. Zijn hersenen tastten koortsig naar een weg in een labyrint van mogelijkheden. Liep er een rode draad tussen de Kromboomsloot, de Oude Schans en villa Le Corbusier? Of was het slechts toeval, een droeve speling van het lot, dat Georgette de Mirabeau kort voor haar dood de kennismaking met haar oude liefde vernieuwde? De grijze speurder trok aan zijn sigaret en blies de rook in kringetjes naar de voorruit. De tocht naar Bergen, vond hij, had niet verhelderend gewerkt, integendeel, het mysterie rond de moord op de knappe verpleegster leek hem nog ondoorzichtiger, nog geheimzinniger geworden. Hij rookte zwijgend verder, vastbesloten de raadsels te ontwarren, de moordenaar te vatten. En dat niet alleen omdat het zijn beroep was.
Brigadier Gerrits, de oude wachtcommandant, keek van over zijn brilletje naar De Cock, die met Vledder in zijn kielzog langs de balie trok. ‘Hee… waar zat je?’
De Cock bleef verbaasd staan. ‘Had je mij nodig?’
Brigadier Gerrits kwam uit zijn stoel overeind, zwaaide met beide armen. ‘Iedereen loopt al een paar uur naar je te zoeken. De commissaris zit boven in zijn kamer te mokken. In z’n eentje. Je mag wel naar hem toe gaan. Hij belt om de tien minuten of ik al wat weet.’
De Cock keek de brigges niet begrijpend aan. ‘Wat is er? Paniek?’ De oude wachtcommandant boog zich naar voren. ‘Maarten Jan Boucharde is ontvlucht.’
‘Wat?’
De oude v1achtcommandant knikte. ‘Hij heeft tijdens zijn overbrenging naar het huis van bewaring op de Weteringschans een van de transportmensen neergeslagen en de benen genomen.’ ‘A lle mensen.’
‘En dat is nog niet het ergste.’
‘Wat dan?’
‘Hij heeft het dienstpistool.’
‘Van de begeleider?’ ‘Ja.’
De Cock schudde verbijsterd het hoofd. ‘Wie is die transportman?’
‘Van der Laan, een nog jonge knaap. Je zult hem waarschijnlijk niet kennen.’
‘Hoe is het met hem?’
‘Goed… vrij goed.’
‘Geen letsel?’
‘Nee… het was meer de verrassing. Ik geloof dat hij een buil achter op zijn hoofd heeft. Dat is alles.’
‘En Maarten Jan?’
De brigges haalde zijn schouders op. ‘Er lopen telexberichten. Iedereen is in touw. Maar tot nu geen spoor.’
De Cock zuchtte, wreef over zijn gezicht. ‘Ik ga naar de Ouwe,’ zei hij zwak.
Gerrits grijnsde. ‘Sterkte.’
9
Commissaris Buitendam zat als een vertoornde vader achter zijn immens bureau. Hij gebaarde voor zich uit, wild, geagiteerd. ‘De jonge Boucharde is ontvlucht.’
De Cock knikte traag. ‘Ik heb het gehoord,’ sprak hij timide. De commissaris klapte op zijn bureau. ‘Hij moet onmiddellijk gevonden worden.’
De grijze speurder boog het hoofd. ‘Dat begrijp ik.’ De commissaris kuchte. De onderdanige houding van De Cock maakte hem wat onzeker. ‘De verdachte Boucharde,’ sprak hij geaffecteerd, ‘heeft een begeleider overweldigd en hem zijn dienstpistool afgenomen. Dat is hoogst ernstig. Een dergelijk wapen in handen van een moordenaar…’
Het gezicht van De Cock betrok. ‘Maarten Jan is geen moordenaar,’ onderbrak hij fel, ‘dat staat nog helemaal niet vast.’ De commissaris kwam overeind. Op zijn bleke wangen lagen blosjes. ‘Zijn gewelddadige ontvluchting is een duidelijk bewijs van schuld,’ riep hij geëmotioneerd. ‘Als Boucharde alleen dat zaakje van de IJsselsteinse Bank op zijn geweten had, dan was zijn vlucht overbodig, dan had hij rustig zijn berechting kunnen afwachten.’ De Cock maakte ’n nonchalant gebaar. ‘Misschien had hij daar weinig vertrouwen in,’ sprak hij gelaten.
Commissaris Buitendam klemde zijn dunne lippen opeen. Zijn vaal gezicht werd steeds roder. ‘Jij zorgt dat Boucharde binnenkomt.’ Hij pauzeerde, klapte opnieuw op zijn bureau. ‘En voor morgenmiddag wil ik een uitgebreid proces-verbaal, waarin de samenhang tussen hem en de moord op Georgette de Mirabeau duidelijk wordt gesteld.’
De Cock keek hem aan; een zoete grijns om de lippen. ‘Nog iets van uw orders?’ Het klonk spottend, bijna beledigend. De commissaris gebaarde naar de deur. Zijn uitgestoken wijsvinger trilde. ‘Eruit!’
Vledder keek zijn oude leermeester bezorgd aan. ‘Wat zei hij?’ De Cock zuchtte. ‘We moeten Maarten Jan opsporen. De commissaris ziet in zijn vlucht een bewijs van schuld.’
‘En jij?’
‘Wat bedoel je?’
‘Hoe zie je zijn vlucht?’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Ik begrijp het niet,’ zei hij traag. ‘Maarten Jan had niet vast behoeven te zitten. Toen jij hem op het dak van de IJsselsteinse Bank arresteerde, had hij kunnen ontkomen. Hij liet zich gewoon pakken.’
Vledder grinnikte. ‘Toen wist hij nog niet dat wij aan de Oude Schans zijn vingerafdrukken zouden vinden.’
De Cock kauwde op zijn onderlip. ‘Ik geloof,’ zei hij peinzend, ‘dat hij dat wel wist. Hij kon het in ieder geval verwachten. Zijn vingerafdrukken waren daar zo vaak en op zoveel plaatsen, dat het vrijwel onbegonnen werk was ze alle weg te vegen. Kreuger vond zelfs afdrukken in het zijkamertje en op de pannen in de keuken. We kunnen gevoeglijk aannemen dat Maarten Jan de laatste weken voor Georgettes dood een geregelde bezoeker was, een vertrouwde gast, die zelfs hielp bij de afwas. Daarom, het vinden van zijn vingerafdrukken in de woning is voor Maarten Jan Boucharde geen bewijs van schuld. Juist het ontbreken daarvan zou alleszins verdacht zijn geweest.’ Vledder glunderde. ‘Bravo,’ riep hij bewonderend. ‘Een prachtig staaltje van speurzin… van deductie. Maar waarom zijn vlucht?’
De Cock wreef langs zijn brede kin. ‘Omdat… omdat achter de moord op Georgette de Mirabeau veel meer steekt dan wij vermoeden.’
Vledder maakte een wanhopig gebaar. ‘Maar waarom? Het is alles zo onzinnig. Ik begrijp er nog geen draad van. Wat-wasGeorgette-de-Mirabeau-méér-dan-een-bekwame-verpleegster?’
‘Een vrouw.’
Vledder keek zijn oude leermeester onthutst aan. ‘Een vrouw?’ riep hij verwonderd. ‘Is dat een antwoord?’
De Cock knikte traag. ‘Het beste antwoord dat ik je kan geven.’ Op dat moment rinkelde de telefoon. Vledder nam de hoorn op en luisterde.
Op zijn jong gezicht kwam een trek van verbazing. De Cock keek hem aan. ‘Wat is er?’
Vledder legde de hoorn neer. ‘Beneden aan de balie staat mevrouw Van Breugelen. Ze wil je spreken.’
Ze deed de deur van de grote recherchekamer langzaam open en stapte op hem toe. Rechercheur De Cock bezag haar nauwlettend, bewonderde haar houding, de stand van het hoofd, de soepele veerkracht van haar tred. Ze was mooi, vond hij, fascinerend. Haar lange, slanke figuur had distinctie, de fluisterende charme van een rijpere vrouw. Hij liep op haar toe, toonde de beste glimlach die hij had. Aarzelend, haast verlegen, strekte hij zijn hand naar haar uit.
‘Mevrouw Van Breugelen?’
‘Ja.’
‘De Cock.’
Ze lachte, zwaaide het haar uit haar gezicht. Het glansde als roodkoper. Lichtjes dansten in haar ogen. ‘Befaamd speurder.’ Het klonk met een wat deftige ‘a’.