De Cock boog het hoofd. ‘U vleit mij,’ reageerde hij schuchter. ‘Maar mijn ijdelheid verbiedt mij u tegen te spreken.’ Hij wuifde naar de stoel naast zijn bureau. ‘Ik neem niet aan dat u uit Bergen ontsnapte alleen om lieve dingen tegen mij te zeggen.’ Ze keek naar hem op; een speelse denkrimpel in haar hoofd. ‘Ontsnapte?’
De Cock knikte onbewogen. ‘Wij spraken over u als “de gevangene van Le Corbusier”,’ loog hij. ‘Op de terugweg hebben wij nog overwogen op welke wijze wij u konden redden.’ Ze tastte zijn gelaatstrekken af, onderzoekend, in de verwachting dat hij schertste. Maar op het brede gezicht van De Cock was geen luim te ontdekken.
‘U meent het?’
De oude speurder keek haar strak aan. ‘Wij hadden de indruk,’ sprak hij ernstig, ‘dat uw man behalve uw meningsuiting ook uw persoonlijke vrijheid beperkte.’ Hij pauzeerde even, stak zijn kin omhoog.
‘Mag ik u een openbaring doen?’
‘Ja.’
‘Het verbaast mij u hier te zien.’
Ze verschoof iets op haar stoel; sloeg de benen over elkaar. ‘Uw conclusies zijn verkeerd,’ zei ze zacht. ‘Ik had vanmiddag een lichte migraine en was naar bed gegaan. Toen mijn man mij vanavond in de deuropening zag, was hij bezorgd. Hij wilde mij de emotie van uw bezoek aan ons besparen.’
De Cock glimlachte. ‘Hoe attent.’
‘Zo is mijn man.’
De Cock glimlachte. ‘En nu stuurt hij u midden in de nacht naar mij om een slechte indruk weg te nemen?’
Er kwam een blos op haar gezicht. ‘Ik ben niet gestuurd,’ reageerde ze fel.
De Cock grijnsde. ‘Dus toch ontsnapt.’
Mevrouw Van Breugelen schudde vertwijfeld het hoofd. ‘Het is met u moeilijk discussiëren.’
De Cock ging tegenover haar aan zijn bureau zitten. ‘Ik wil klaarheid, mevrouw Van Breugelen. Aan een conventioneel, sociaal babbeltje heb ik niets. Ik ben bezig met een onderzoek. Er is hier in Amsterdam een verpleegster vermoord… een oude kennis van uw man.’
‘Georgette de Mirabeau.’
‘U kent haar?’
Er gleed een trieste glimlach over haar gezicht. ‘Ik heb haar persoonlijk nooit ontmoet. Maar ik heb het gevoel dat zij mij al meer dan twintig jaar vervolgt… dag en nacht.’
De Cock keek haar fronsend aan.
‘Vervolgt?’
Ze knikte traag. ‘Ik wist dat Freddy, mijn man, kort voor zijn huwelijk met mij een affaire had met een medisch studente… Georgette de Mirabeau. Vrienden vertelden mij dat hij stapel verliefd op haar was. Ik heb er in het begin om geglimlacht. Ik zag het niet zo ernstig. Vrijwel iedere man heeft voor zijn huwelijk wel enige ervaring opgedaan. De gedachte aan “die andere” zou op den duur wel een keer vervagen, dacht ik.’
‘Het vervaagde niet?’
Ze schudde droef het hoofd. ‘Georgette de Mirabeau bleef, duidelijk, concreet, bijna tastbaar. Ze zweefde door Le Corbusier… was bij hem, overal. Bij het ontbijt, als hij zijn krant las, aan de vleugel, als hij ’s avonds speelde en in bed ’s nachts, als hij met mij sliep.’
‘Verschrikkelijk.’
Ze knikte. ‘Toen Ferry, onze zoon, werd geboren, had ik het gevoel dat niet ik een kind had gebaard, maar zij.’
Vledder stapte geërgerd naderbij. Op zijn jong gezicht lag een trek van onbehagen. ‘Dat… eh, dat is toch alles maar verbeelding,’ riep hij kriegel. ‘Waandenkbeelden, hallucinaties. U had naar een psychiater moeten gaan.’
Ze draaide zich met een ruk naar hem toe. ‘U denkt dat ik gek ben.’
De Cock kwam sussend tussen beide. ‘Mijn collega bedoelt te zeggen dat dat alles voor u bijzonder pijnlijk moet zijn geweest.’
Ze zuchtte diep. ‘Ik heb tegen die… eh, die waandenkbeelden gevochten… getracht te leven in een realiteit… een realiteit zonder Georgette.’ Ze zuchtte opnieuw, bracht haar beide handen voor haar gezicht. ‘Het lukte niet. Steeds was ze er weer.’ De Cock knikte begrijpend. ‘U wist dat Georgette de Mirabeau na ruim twintig jaar weer contact met uw man had opgenomen?’
‘Ja.’
‘Hoe… hoe wist u dat?’
‘Mijn man vertelde het mij. Ze had hem opgebeld voor een afspraak.’
‘Hoe reageerde u?’
Ze glimlachte; wreef het haar uit haar gezicht. ‘Ik was zo gewend met haar te leven,’ begon ze aarzelend, ‘dat het mij niet eens verbaasde. Ik voelde mij zelfs opgelucht. Feitelijk had ik op dat moment al jaren gewacht. Ik wist dat zij zich eens op een verschrikkelijke wijze zou manifesteren.’
‘Waarom?’
‘Dat weet ik niet. Ik heb daarvoor geen verklaring. Noem het vrouwelijke intuïtie.’
‘Wat vertelde uw man over de afspraak?’
Mevrouw Van Breugelen tastte naar haar voorhoofd. ‘Ze had hem meegenomen naar een klein café in de binnenstad. Daar hadden ze wat gedronken, ervaringen uitgewisseld, oude herinneringen opgehaald.’
‘Meer niet?’
Ze keek hem niet begrijpend aan. ‘U bedoelt?’
‘Daar bleef het bij?’
Ze ademde zwaar; wendde haar hoofd iets af. ‘Ze nam hem mee naar haar woning.’
De Cock keek haar aan, strak, doordringend. ‘Daar sloeg hij haar de hersens in.’
‘Nee…’ Haar schrille kreet snerpte door de recherchekamer, echode tegen de kale muren. ‘Nee… Ferdinand niet. Ze leefde toen hij wegging.’
De Cock stond op en boog zich over haar heen. ‘Maar hij ging terug.’
Ze knikte onduidelijk. Haar ogen weerspiegelden angst. ‘Twee dagen later.’
‘Waarom?’
Ze greep naar haar hoofd en klauwde in het rode haar. ‘Hij had zijn stok vergeten.’
‘Wat denk je ervan?’
Vledder haalde zijn schouders op. ‘Ik ben niet zo gesteld op vrouwen die met hun intuïtie schermen.’
De Cock glimlachte. ‘Dat liet je wel blijken ook.’
Vledder gebaarde wat wrevelig voor zich uit. ‘Zoveel onzin. Dat kan ik niet verdragen. We hebben concrete feiten nodig en geen hersenspinsels van een overspannen vrouw.’
‘Twintig jaar.’
Vledder keek hem niet begrijpend aan. ‘Twintig jaar?’ De Cock knikte. ‘Was ze twintig jaar overspannen?’ De jonge rechercheur grinnikte. ‘Je wilt zeggen dat je haar gelooft?’
De oude speurder antwoordde niet direct. Hij staarde voor zich uit, wreef peinzend over het grijze haar. ‘De geest van Georgette de Mirabeau,’ sprak hij na een poosje, ‘heeft als een schaduw boven Le Corbusier gehangen.’
Vledder stak beide armen omhoog; een gebaar van vertwijfeling en wanhoop. ‘Waarom?’ riep hij uit. ‘Hoe? Welke greep had ze op die mensen?’
De Cock zuchtte. ‘Als we dat wisten… kenden we haar moordenaar.’
Hij stond op, zette zijn oude hoedje achter op het hoofd, klemde zijn jas onder de arm en waggelde naar de deur.
Vledder liep hem na. ‘Waar ga je heen?’
De oude speurder draaide zich half om. ‘Maarten Jan vangen. De commissaris, herinner je je, wil dat we hem binnenbrengen.’
Ze stapten het bureau uit en slenterden over de Warmoesstraat, via het Oudekerksplein naar de Molensteeg. De klok van de Oudekerktoren sloeg drie. Op de Wallen waren nog pandjes in bedrijf. Business-vrouwtjes, huiverend in hun mini’s, probeerden late behoeftigen te strikken. Ze knikten minzaam naar De Cock en grijnsden uitdagend naar de jonge Vledder. De Zeedijk was vrijwel uitgestorven. Op de Nieuwmarkt, onder het beeld van de Spaanse Brabander, stond een enkele taxi. Ze staken de Geldersekade over en stapten naar de Kromboomsloot. Vledder keek zijn oude leermeester van terzijde aan. ‘Hij weet dat wij dat adres kennen. Het zou stom zijn als hij er was.’
De Cock trok wat nonchalant zijn schouders op. ‘Hij moet toch ergens zijn. Ineke Peeters is vrijwel de enige die hij onbeperkt kan vertrouwen. Hij zal zeker proberen contact met haar te zoeken.’ ‘Wil je gewoon aan de voordeur kloppen?’
‘Ja.’
Vledder snoof afkeurend. ‘Dan gaat hij er aan de achterkant uit.’