De Cock knikte gelaten. ‘Het zij zo.’
De mond van de jonge rechercheur viel open. ‘Ma… maar,’ stotterde hij, ‘de commissaris…’
De Cock schoof zijn oude hoedje wat naar voren. ‘De commissaris…’ reageerde hij traag, ‘de commissaris lost geen moorden op.’ Ze liepen zwijgend verder. Het was stil op de Kromboomsloot. Op een ver dak krijste een verliefde kater. Langs de wallekant scharrelde een enkele rat.
Plotseling hield De Cock in. Hij vatte Vledder bij de arm en drukte hem tegen de gevel van een huis.
‘Wat is er?’
De Cock gebaarde schuin voor zich uit naar de overkant van de gracht. ‘Daar staat een man,’ sprak hij fluisterend.
‘Waar?’
‘In de schaduw van de boom.’
Ze bleven doodstil staan. De man bij de boom bewoog. Het schijnsel van een lantaarnpaal viel over hem heen, wierp een lange schaduw op de straat.
Vledder hijgde. ‘Het is Ferry… de jonge Van Breugelen.’ De Cock kneep zijn lippen op elkaar. ‘Het is een drukke avond voor de familie Van Breugelen,’ zei hij vinnig.
‘Zal ik naar hem toe gaan?’
‘Waarvoor?’
‘Om te vragen wat hij daar doet.’
De Cock grijnsde. ‘Pissen… omdat er geen urinoir in de buurt is.’ Het klonk hard, cynisch. ‘Ik bedoel,’ zei hij milder, ‘ik ken geen wetsartikel dat iemand verbiedt ’s nachts bij een boom te staan.’
Vledder zuchtte. ‘Hij houdt het huis van de jonge Boucharde in de gaten.’
De Cock knikte. ‘Daar lijkt het op. Wat heeft hij hier anders te zoeken?’
Vledder lichtte zijn schouder. ‘Zou hij weten dat Maarten Jan is ontvlucht?’
De Cock keek hem aan.
‘Hoe?’ Hij ademde zwaar. ‘En wat misschien belangrijker is… hoe kent hij zijn bestaan?’
De man bij de boom stak een sigaret op. Een moment waren de gelaatstrekken van de jonge Van Breugelen duidelijk te onderscheiden. Toen viel het beeld weer weg in de schaduw. ‘Een rijkeluiszoontje en een inbreker.’
De Cock knikte. ‘Wat is de relatie?’
Vledder vloekte, zacht, gedempt, maar hartgrondig. ‘Waarom doen die lui hun bek niet open? Waarom zeggen ze niet wat eraan schort? We hebben ze toch alle kans gegeven.’ De Cock snoof. ‘Wie bekent er graag een moord?’
Een tijdlang zwegen ze; staarden naar de vage figuur bij de boom.
Vledder stootte zijn oudere collega in de zij. ‘Hoelang blijven we hier nog staan?’
De Cock leunde met zijn brede rug tegen de muur. ‘Tot er wat gebeurt,’ sprak hij gelaten. ‘Onze vriend staat daar niet voor niets.’ Vrijwel op datzelfde moment naderde vanaf de dichtstbijzijnde brug een jonge vrouw. Ze droeg een lange broek en een slobberig jack. De jonge Van Breugelen stapte uit de schaduw en liep op haar toe. Midden op de straat bleven ze staan. Het blonde haar van de vrouw glansde in het bleke licht van een lantaarn. Vledder verstarde. ‘Ineke Peeters,’ lispelde hij toonloos. De Cock reageerde nauwelijks.
Het tweetal liep naar de brug waarover de jonge vrouw was gekomen en verdween uit hun gezichtsveld.
Vledder gebaarde heftig, emotioneel. ‘Ze neemt hem mee,’ riep hij gedempt. In zijn stem trilde ergernis en verbazing. De Cock knikte traag. ‘Het was een afspraak.’
De jonge rechercheur liep van hem weg. Hij wilde hen na. Maar de oude speurder schudde het hoofd en wenkte hem terug. Hij schoof zijn mouw op en keek op zijn horloge. ‘Geef ze vijf minuten,’ zei hij mat.
Het gezicht van Vledder betrok. Hij kwam loom naderbij, leunde naast De Cock tegen de muur. ‘Ik begrijp er niets meer van,’ zei hij moedeloos. ‘Helemaal niets.’ Hij wuifde voor zich uit. ‘Wat betekent dit allemaal? Welke rol speelt Ineke Peeters?’ De Cock zweeg, antwoordde niet. Toen de vijf minuten waren verstreken, drukte hij zich los van de muur en waggelde verder de gracht op. Vledder volgde.
Bij de blauwstenen stoep van 26A bleven ze staan. De gordijnen waren gesloten, maar daarachter brandde licht.
De Cock nam voorzichtig de stoeptreden en voelde aan de glanzend groene deur. Ze was niet op slot. Behoedzaam drukte hij haar verder open. In het smalle portaaltje bleef hij staan en luisterde. Het geluid van stemmen drong vaag tot hem door, reeksen van klanken, vervormd, onherkenbaar, zonder zin, zonder inhoud. Langs zijn nek streek de hete adem van zijn jonge collega. En dan plots, in een ruwe beweging, stootte hij de deur naar de kamer open en stormde naar binnen, groot, breed, indrukwekkend.
Vledder volgde in zijn kielzog. Toen de brede rug van De Cock hem ruimte bood, rende hij door naar het achterhuis. Zijn pistool glansde in de hand.
De jonge Van Beugelen keek geschrokken op. Hij zag bleek en zijn mondhoeken trilden. Ineke Peeters kwam wild uit haar fauteuil overeind. Ze zwaaide het lange, blonde haar uit haar gezicht. Haar groene ogen flikkerden. ‘Wat komt u hier doen?’ riep ze fel. ‘Wie geeft u het recht hier zo maar binnen te stormen?’ De Cock keek haar aan, negeerde haar vragen. Hij wees naar de jonge Van Breugelen. ‘Wat doet hij hier?’
Ze klemde haar lippen op elkaar.
‘Dat gaat u niets aan.’
De Cock deed een stap dichterbij, dreigend, greep haar aan de schouder vast. ‘Wat doet hij hier?’ herhaalde hij strak, snauwend.
Ze keek naar hem op, een grijns op haar gezicht. ‘Wat doet nou een kerel ’s nachts bij een jonge meid?’
Het klonk verachtelijk, spottend, cynisch. ‘Mag ik er niets bij verdienen?’
10
De Cock legde met een verwrongen gezicht zijn beide benen voor zich op het bureau. De helse pijn in zijn voeten kwam terug, peuterde aan zijn humeur. Hij sjouwde nu al een volle week bijna dag en nacht achter een lugubere moord aan en de resultaten waren ronduit povertjes. De pittige Ineke Peeters had hem een fikse nederlaag bezorgd. Maar dat kwelde hem niet. Nederlagen waren in zijn beroep onvermijdelijk. Hij had geleerd ze te accepteren, beminnelijk, gelaten, als gold het een spelletje poker. Wat hem ergerde was het feit dat hij er na al die dagen nog niets van begreep, dat hij het ‘waarom’ van de moord op Georgette de Mirabeau niet vatte.
Hij keek naar Vledder, die tegenover hem zijn aantekeningen uitwerkte. ‘Heb je het achterhuis doorzocht?’
De jonge rechercheur knikte. ‘Maarten Jan was er niet. En volgens mij is hij er niet geweest. De enige vluchtweg is een smal WC-raampje. Dat vergt enige tijd.’ Hij grinnikte. ‘Onze binnenkomst was nogal verrassend.’
De Cock staarde voor zich uit. ‘Ik vraag mij af wie Bergen heeft gebeld.’
Vledder keek hem niet begrijpend aan. ‘Bergen gebeld?’ vroeg hij verwonderd.
De Cock knikte. ‘Naast de telefoon van Ineke Peeters lag een papiertje.’ Hij tastte in het borstzakje van zijn colbert. ‘Ik heb het meegenomen.’ Hij streek het verkreukelde blaadje op zijn dijbeen glad. ‘Nummer 02208-37456.’
‘Wat is dat?’
De Cock gebaarde nonchalant. ‘Nul-twee-twee-nul-acht,’ zei hij achteloos, ‘is het kengetal van Bergen in Noord-Holland.’ ‘En 37456?’
‘Het abonneenummer van Van Breugelen.’
Vledder keek zijn oude leermeester aan, star, strak, secondenlang, alsof een plotselinge gedachtenflits hem had getroffen. Zijn jeugdig gezicht stond ernstig. Een blauwe ader klopte in zijn hals. ‘Het-was-de-oude-Van Breugelen,’ zei hij toonloos. Hij tikte met zijn middelvinger op het bureau. ‘Het-was-deoude-Van-Breugelen.’
De Cock trok vragend zijn wenkbrauwen op. ‘De-oude-VanBreugelen?’
Vledder gebaarde heftig. ‘Hij deed het.’
‘Wat?’
‘Hij sloeg Georgette de Mirabeau.’
‘O.’
‘Op de avond van de afspraak. Hij ging met haar mee naar boven, naar haar woning en vermoordde haar met dezelfde wandelstok waarvoor jij in Bergen al zoveel belangstelling had.’ De Cock knikte traag. ‘De stok met de zilveren knop.’ Vledder strekte zijn arm naar hem uit. ‘Precies… die stok. Het klopt helemaal. De verwondingen aan de schedel van de verpleegster komen overeen. Dr. Rusteloos dacht aan een staaf met een verdikking aan het eind.’ Hij ademde zwaar, geschrokken van zijn eigen gedachtenspel. ‘Een bijna exacte omschrijving.’ De Cock knikte hem bemoedigend toe. ‘Verder.’