Выбрать главу

Vledder knikte instemmend. ‘Toch klonk dat gedeelte van de verklaring van Van Breugelen bijzonder overtuigend. De lijkrede die hij hield…’

De Cock zuchtte. ‘Het was ook de waarheid.’

‘De waarheid?’

De Cock knikte met een ernstig gezicht. Ferdinand van Breugelen hield een lijkrede…. zoals jij dat noemt en legde de theedoek over het hoofd van Georgette de Mirabeau…, twee dagen na de moord.’

‘Toen hij zijn wandelstok terughaalde.’

‘Precies.’

Vledder keek zijn oude leermeester verward aan. ‘Maar waarom bekende hij?’ riep hij onthutst. ‘Het is nogal wat. Je bekent toch niet “zo maar” een moord.’

De Cock schudde traag het hoofd. ‘Niet “zo maar”.’ Ferdinand van Breugelen wist wat hij deed. Hij bekende bewust…, loog bewust. Zie je, hij weet wie de moord pleegde. Hij kent de dader.’

Vledder wreef langs zijn drooggeworden lippen. ‘Laten we het hem vragen.’

De Cock streek over het grijze haar. ‘Hij zal bij zijn bekentenis blijven. De naam van de dader zal hij nooit noemen. Begrijp je, de valse bekentenis dient juist om de ware dader te beschermen.’

Vledder gebaarde heftig. ‘Dan leggen we hem de feiten voor.’ De Cock zuchtte. ‘Dan past hij zijn bekentenis bij de feiten aan. Ferdinand van Breugelen heeft zich nu eenmaal de rol van zondebok aangemeten. Het zal niet gemakkelijk zijn hem tot andere gedachten te brengen.’

De jonge Vledder glimlachte wat onzeker. ‘Maar we kunnen toch moeilijk een man in hechtenis houden voor een moord die hij niet heeft begaan?’

‘Nee…, nu we het weten…, het zou ongeveer neerkomen op vrijheidsberoving.’

‘Wat dan?’

‘We moeten hem loslaten. Onmiddellijk.’

Vledder wuifde wat wild in de ruimte… ‘Hij haalde de wandelstok uit het kamertje weg.’

‘Je bedoelt dat hij het moordwapen aan onze nasporingen onttrok.’

‘Dat is toch strafbaar?’

De Cock schonk hem een matte glimlach. ‘Inderdaad, artikel 189 van het Wetboek van Strafrecht, tweede lid. Maar dat feit is te gering. De wet staat ons niet toe hem daarvoor vast te houden.’ Hij schudde een paar maal het hoofd. ‘Hij moet weg. Maak het maar met de commissaris in orde en vraag aan mevrouw Van Breugelen of ze een ander kostuum wil laten brengen. Zijn ribfluwelen kostuum is nog op het laboratorium en we kunnen onze architect moeilijk in een drenkelingenpak[3] de straat op sturen.’ Vledder stond op, een onwillige trek op zijn gezicht. ‘Hij zal begrijpen dat wij aan zijn bekentenis geen enkele waarde hechten.’ De Cock spreidde zijn armen in een hulpeloos gebaar. ‘Het zij zo,’ sprak hij gelaten.

Op dat moment kwam Robert Antoine van Dijk de recherchekamer binnen. De jonge rechercheur zag er bijna potsierlijk uit. Hij droeg een oude spijkerbroek met opgenaaide lappen en een groen legerjack met ‘ban-de-bom’-emblemen op de mouwen. Schuin achter op zijn hoofd hing een slappe, vilten dameshoed met een lang rood lint. Vledder lachte hartelijk, maar onder de dwaze hoed van Robert stond een somber gezicht.

De Cock keek hem onderzoekend aan. ‘Wat is er?’

‘Ik ben haar kwijt.’

‘Ineke Peeters?’

De jonge rechercheur knikte. Hij nam de malle hoed van zijn hoofd en speelde met het lint. ‘Op de Dam.’ Hij slikte. ‘Ik stond nauwelijks een half uurtje aan de Kromboomsloot, toen ik haar uit haar woning zag komen. Het was zo rond de klok van twaalf uur. Ze liep via de Keizersstraat, de Nieuwmarkt naar de Kloveniersburgwal. Ik gaf haar aanvankelijk wat ruimte, maar haalde haar later in. Van de Kloveniersburgwal stapte ze rechts de Oude Hoogstraat in en liep naar de Dam. Daar bleef ik kort bij haar, trapte praktisch op haar hielen. Toch had ze me niet in de gaten. Dat bezweer ik je.’

‘En toen?’

‘Tot mijn verbazing ging ze op de Dam het kantoor van Air France binnen.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Air France?’

‘Ja, op 25, onder de arcade. Ik vond het niet raadzaam mee naar binnen te gaan. Ik wilde me niet te veel blootgeven. Ik bleef in de nabijheid wachten, tot ze weer naar buiten kwam. Dat duurde nogal even. Het was druk op de Dam. Op de trappen van het monument zaten en lagen honderden hippies. Ineens ontstond er wat rumoer. Een paar luitjes kregen het met elkaar aan de stok. Er werd zwaar gevochten. Er kwamen een paar agenten van het Damdetachement om de zaak te regelen. Het ging aanvankelijk vrij gemoedelijk. Maar plotseling was het mis. Er werd gescholden en geslagen. De agenten trokken hun gummistok en de meute ging aan de loop…, in mijn richting. Het werd een complete charge.’

De Cock keek naar hem op. ‘Toen ben je weggelopen.’ De jonge rechercheur knikte mistroostig. ‘Wat moest ik anders? Ik kon in deze kledij moeilijk staan roepen “ik ben Robert Antoine van Dijk…, bij de gratie van onze hoofdcommissaris…, rechercheur van politie”.’

Vledder lachte hartelijk. ‘Je had het kunnen proberen,’ zei hij schertsend.

Van Dijk trok een beteuterd gezicht. ‘Ik had geen zin van mijn eigen collega’s een gummistok in mijn nek te krijgen. Je kunt moeilijk van de jongens verwachten dat ze selectief te werk gaan.’

De Cock glimlachte. ‘Ik begrijp het, Robert,’ zei hij vriendelijk. ‘Enfin, toen de charge voorbij was en jij terugging, was Ineke Peeters verdwenen.’

De jonge rechercheur knikte. ‘Ik heb overal rondgekeken, maar ik heb haar niet meer gezien. Toen ben ik het kantoor van Air France binnengestapt. Ik gaf aan het personeel een beschrijving van Ineke Peeters en vroeg wat zij kwam doen. Men keek mij aanvankelijk wat gek aan en wilde mij geen inlichtingen geven. Eerst nadat ik mij uitgebreid had gelegitimeerd, vertelde men mij dat die juffrouw twee vliegtickets had gekocht.’ ‘Twee?’

‘Ja… Amsterdam-Casablanca.’

De Cock knipoogde tegen een bleek zonnetje, dat spiegelend over het IJ naar hem lonkte. Hij had het rumoer van de recherchekamer verlaten en was op zijn gemak naar de De Ruijterkade geslenterd. Hij was Urker van geboorte, stamde van een geslacht van visser. Het water gaf hem rust.

Hij keek naar een Hollandse vrachter, die langzaam voorbijgleed en dacht aan Brahms, Romance in F en aan Georgette de Mirabeau, de deugdzame verpleegster, die zo plotseling de dood vond. Hoe deugdzaam was zij? Niet zo deugdzaam als u gelooft…, dat zei Ferdinand van Breugelen. En hij kon het weten.

De Cock wandelde naar het einde van een steiger en leunde met zijn brede rug tegen een krakende meerpaal. Wie wist het nog meer? Wie had nog meer haar deugdzaamheid getest? Waarom was haar ex-verloofde Van Breugelen bereid een moord te bekennen die hij niet had gepleegd? Waar kwam Maarten Jan in het spel, de jonge inbreker? Was het chantage…. zoals Vledder dacht? Of had Boucharde nog een andere greep op de rijke architect? Hij zuchtte diep. Vragen… steeds maar vragen. Ze stormden op hem af.

Ineens flitste door zijn gedachten dat hij één man nog niet had benaderd. Een man die de knappe verpleegster had gekend en die, zo hij hoopte, niet emotioneel aan haar was gebonden. In een wat komische galop dreunde hij de steiger af en wenkte een taxi.

De chauffeur stopte en deed het portier open. ‘Waarheen, meester?’

De Cock plofte hijgend naast hem neer. ‘Het Wilhelmina Gasthuis.’

Professor Van Lijnschoten keek van zijn werk op, nam zijn bril met gouden montuur af en kwam van achter zijn bureau overeind. Hij was groot en breed. In zijn hagelwitte doktersjas, losjes over een gedistingeerde streepjesbroek en effen zwart vest, zag hij er indrukwekkend uit. Hij had een scherp gesneden gezicht, vlasblond haar en dunne, smalle lippen.

вернуться

3

Aan elk politiebureau in Amsterdam zijn een of meer zogenaamde drenkelingenpakken; een onooglijk, vormloos kostuum van wit met blauw gestreept katoen.