Выбрать главу

‘Waarmee kan ik u van dienst zijn?’ Zijn stem klonk droog en scherp.

De grijze speurder glimlachte beminnelijk. ‘Mijn naam is De Cock. Ik ben rechercheur van politie en belast met het onderzoek naar de gruwelijke dood van Georgette de Mirabeau.’ De professor gebaarde met de bril in zijn hand. ‘Gaat u zitten.’ De Cock nam plaats; zijn hoed op de schoot. ‘Men heeft mij gezegd dat u buiten uw bijzondere bekwaamheden als chirurg ook een groot mensenkenner bent,’ begon hij vleiend. ‘Ik wilde op die mensenkennis een beroep doen… omwille van de gerechtigheid.’ ‘Een zwak argument.’

De Cock tastte naar zijn voorhoofd. ‘Laten we zeggen…. omwille van de mensen die bij haar dood zijn betrokken.’ De professor grinnikte. ‘Is dat hetzelfde… voor u?’

De Cock keek naar hem op. ‘Kent u een excuus voor moord?’ ‘Zoekt u dat?’

De Cock plooide zijn lippen in een tuitje. ‘Het motief kan een excuus zijn.’

De professor ging zitten; een zoete glimlach om de lippen. ‘Kortom…, u zoekt een motief. En omdat het motief is gekoppeld aan Georgette de Mirabeau…, zij werd immers het slachtoffer…, komt u naar mij.’

De Cock glimlachte bescheiden. ‘Zo kunt u het stellen,’ bevestigde hij. ‘Zij was bij u in dienst. U hebt haar gekend. Ze is vele jaren uw medewerkster geweest.’

De professor knikte. ‘Het woord “medewerkster” is terecht. Georgette de Mirabeau was een zeer begaafde vrouw. Hoewel ze haar medische studie niet geheel had voltooid, was ze bekwamer dan menig arts. Ze was ook beslist veelzijdiger. Haar opleiding was haast uniek te noemen. Ze had ouden van dagen verpleegd, had in een kraamkliniek gewerkt, ervaringen opgedaan in psychiatrische inrichtingen en was een uitstekende operatiezuster.’

‘En een knappe vrouw.’

Professor Van Lijnschoten reageerde niet direct. Hij leunde in zijn stoel achterover, stak zijn duimen in de zakken van zijn vest. ‘Haar schoonheid,’ zei hij bedachtzaam, ‘heeft mij nooit zo bekoord. En ik ben beslist niet ongevoelig voor vrouwelijk schoon. Hoewel ze vrijwel dagelijks om mij heen was en wij in bepaalde opzichten zeer vertrouwelijk waren, heeft ze nooit mijn begeerte opgewekt… Wanneer collega’s op bezoek waren, benijdden ze mij wel eens en maakten bedekte toespelingen op mijn knappe assistente. Maar aan de schoonheid van Georgette ontbrak iets…. warmte, sensualiteit. Ze had haar ego gepantserd, opgesloten in een fraai, maar onneembaar bastion.’ Hij lachte met een hoog, bijna kirrend geluid. ‘Misschien was ze daarom zo rancuneus.’ ‘Rancuneus?’

Hij knikte. ‘Georgette kon vrijwel geen kritiek op haar persoon en werk verdragen; Dat wekte haatgevoelens bij haar op. Uiterlijk was dan niets aan haar te merken, maar inwendig werd ze verteerd door wrok. En wanneer zich een gelegenheid voordeed, nam ze wraak…, al duurde het jaren.’ De professor pauzeerde even. Hij nam zijn duimen uit zijn vest en leunde voorover. ‘Het is niet eerlijk,’ zei hij hoofdschuddend. ‘Het is niet eerlijk u dit te zeggen. Er stond zoveel positiefs tegenover, dat wij haar die… eh, kleine onvolkomenheidjes moeten vergeven.’

De Cock knikte met een ernstig gezicht. ‘Wij wel, professor…, wij zullen het haar vergeven.’

Hij staarde peinzend voor zich uit. ‘Er was er echter één die het haar niet vergaf…, haar moordenaar.’

Het was al donker toen rechercheur De Cock aan de Warmoesstraat terugkwam. Hij voelde zich opgelucht, bijna vrolijk. Het gesprek met professor Van Lijnschoten had zijn inzichten verdiept. En de pijn was uit zijn voeten getrokken. Hij wuifde in het voorbijgaan naar de wachtcommandant en nam verbazend snel de twee trappen naar de recherchekamer. Hij zeilde zijn hoedje naar de kapstok en beende naar Vledder.

De jonge rechercheur schoof de schrijfmachine van zich af. ‘Waar zat je?’

De Cock grinnikte. ‘Ik was wandelen.’

Vledder keek naar hem op. ‘Gewoon wan-de-len?’ vroeg hij verbaasd.

De Cock knikte. ‘En ik was bij professor Van Lijnschoten.’ ‘Ben je wat wijzer geworden?’

De Cock maakte een nonchalant gebaar. ‘De professor vertelde dat Georgette de Mirabeau een veelzijdig verpleegster was.’ Vledder snoof. ‘Dat wisten we al.’

De Cock glimlachte. ‘Ik wist alleen niet hoe veelzijdig dat wel was.’ Hij keek om zich heen. ‘Waar is Robert Antoine?’ ‘Terug naar de Kromboomsloot. Hij wil het spoor van Ineke Peeters weer oppakken. Hij heeft ook met de marechaussee op Schiphol gebeld.’

‘Mooi. En Ferdinand van Breugelen…, is hij al weg?’ Vledder knikte. ‘George kwam het kostuum brengen.’ ‘De ook al zo veelzijdige chauffeur.’

‘Ja.’

‘Zei hij nog iets?’

Vledder schudde het hoofd. ‘Hij niet.’

‘Van Breugelen?’

Vledder wreef langs zijn gezicht en glimlachte. ‘Hij vroeg of het onze gewoonte was moordenaars vrij te laten.’

‘En toen?’

‘Toen heb ik hem gezegd dat bij de politie die gewoonte nog niet was ingeburgerd.’

De Cock lachte hartelijk, klapte zijn jonge collega op de schouder. ‘Heel mooi…, ik zou het gezegd kunnen hebben.’ Vledder keek voor zich uit.

‘De architect scheen niet zo blij met zijn vrijlating. Ik dacht dat hij liever had gezien dat wij zijn bekentenis hadden aanvaard. Ook chauffeur George leek mij wat bedrukt.’

De Cock schoof zijn onderlip vooruit… ‘Wat weten we feitelijk van die George?’

Vledder trok zijn schouders op. ‘Niets. Ik heb hem vanmiddag even gezien. Ik schat hem zo op vijfenveertig, vijftig jaar. Goed gebouwd, kort, breed, krachtig, met een donker, bijna oosters uiterlijk. Hij scheen erg aan Van Breugelen gehecht. Toegewijd. De wijze waarop hij de architect hielp bij het aantrekken van zijn kostuum, zijn stok vasthield, de manier waarop hij hem toesprak…’

‘En die… eh, toewijding was wederzijds?’

‘Ja, die indruk had ik. Er was geen sprake van onderdanigheid, van een gezagsverhouding. Het was meer het gedrag van twee vrienden.’

De Cock knikte begrijpend. ‘Laat iemand zijn antecedenten eens natrekken.’

‘Okee.’

De Cock streek over het grijze haar. ‘Heb je al bericht van drs. Eskes?’

‘Ja…, negatief. Er zaten geen bloedspatjes op het ribfluwelen kostuum.’

De grijze speurder streek met zijn pink over de rug van zijn neus. Een moment leek hij besluiteloos, toen draaide hij zich om en slenterde naar de kapstok. Hij zette zijn oude hoedje achter op het hoofd en wenkte de jonge Vledder. ‘Kom… ik trakteer op een cognackie.’

Het was vrij stil in het schemerig intiem lokaaltje op de hoek van de Barndesteeg en Achterburgwal, waar Smalle Lowietje de milde scepter zwaaide.

De Cock slenterde naar zijn vertrouwd plekje bij de muur en hees zich op een kruk. Vledder nam naast hem plaats. De beide rechercheurs keken wat rond.

Een droevig business-vrouwtje zat in een ver hoekje te pruilen boven haar zoveelste sherry. Een louche koopman hing verveeld aan de bar. Verder was er niemand.

Smalle Lowietje streek met zijn handen langs zijn morsig vest en kwam lachend op hen toe. ‘Hetzelfde recept…. ook voor de jongeheer?’

Zonder op antwoord te wachten nam hij drie diepbolle glazen, zette die voor hem neer en schonk in. Hij hield zijn eigen glas omhoog, schommelde het in de hand. ‘Dat Onze Lieve Heer,’ sprak hij plechtig, ‘in zijn oneindige goedheid ons nog vele jaren van dit kostelijk vocht moge laten genieten.’

De Cock beluisterde de toon. Het klonk niet profaan, niet oneerbiedig. Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wat is er, Lowie,’ vroeg hij verbaasd, ‘ben je bekeerd?’

De tengere caféhouder schonk hem een milde glimlach. ‘Ik heb tegenwoordig zo vaak het Leger des Heils in mijn zaak…’ De Cock knikte ernstig.