Выбрать главу

‘Je neemt er allicht wat van mee.’

Lowietje nipte aan zijn cognac. ‘Ik leg ze nooit een strobreed in de weg. Als ze willen komen, komen ze. Ze doen goed werk.’ De Cock keek hem aandachtig aan.

‘Ik merk het.’

Een tijdje zaten ze zwijgend bijeen, genoten van hun cognac. Ineens boog De Cock zich naar voren, bracht zijn hand bij het oor van Lowietje. ‘Waar is Maarten Jan Boucharde?’ De tengere caféhouder schrok zichtbaar. ‘Ik… eh, dat… eh, weet ik niet.’

De Cock grijnsde breed. ‘Kom, Lowie,’ zei hij vriendelijk. ‘Ik heb je al vaker gezegd…, je moet beter leren liegen. Waar is Maarten Jan Boucharde?’

De tengere caféhouder tikte met beide handen op zijn smalle borst. ‘Waarom zou ik moeten weten waar die jongen is? Hij is een paar dagen geleden ontvlucht. Dat heb ik gehoord. Meer weet ik niet.’

De Cock schudde het hoofd. ‘Het heeft geen zin het te ontkennen, Lowie,’ sprak hij gelaten. ‘Ik weet dat je die jongen hebt geholpen. Ik neem het je ook niet kwalijk. Ik wil alleen weten waar hij is… nu.’

De smalle caféhouder slikte. ‘Ik… eh, ik weet het niet.’ De Cock klemde zijn lippen op elkaar. ‘Als er met die jongen iets gebeurt,’ zei hij scherp met opgestoken wijsvinger, ‘dan stel ik jou aansprakelijk, Lowie. Die jongen weet niet wat hij doet. Hij speelt een gevaarlijk va-banquespelletje met mensen die onder de gegeven omstandigheden tot alles in staat zijn.’

‘Dat is zijn zaak.’

‘Het is ook jouw zaak,’ siste hij. ‘Jij geeft die jongen de gelegenheid het spelletje te spelen.’

‘Ik weet van geen spelletje af.’

De oude speurder zuchtte. ‘Nog een keer, Lowie…, waar is Maarten Jan Boucharde?’

De tengere caféhouder schudde traag het hoofd. ‘Ik zeg het je niet, De Cock.’

De grijze rechercheur pakte zijn glas en dronk het in een teug leeg. Hij wierp een bittere blik op Lowietje, liet zich langzaam van zijn kruk glijden en liep het café uit. Vledder volgde zonder te groeten.

Ze trokken door de donkere Barndesteeg naar de Nieuwmarkt. De Cock voorop, gehaast, alsof de duivel hem persoonlijk op de hielen zat. De jonge Vledder schuin naast hem, een blik vol onbegrip in de ogen.

‘Hoe kom je er bij dat Smalle Lowietje weet waar Maarten Jan is?’

‘Dat leg ik je nog wel eens uit.’

De jonge rechercheur keek wrevelig opzij. ‘En wat bazelde je over een va-banquespelletje?’

De Cock keek strak voor zich uit. ‘Ik “bazel” nooit,’ reageerde hij scherp, ‘dat behoorde je te weten.’

Vledder snoof. ‘Lowietje geloofde je niet.’

De Cock grijnsde. ‘Dat is dan jammer,’ zei hij kort, ‘voor Lowietje.’

Hij liep de Nieuwmarkt over, langs het oude Waaggebouw en vloekte omdat het verkeer op de Geldersekade hem geen gelegenheid gaf over te steken. Toen hij eindelijk de overkant had bereikt, had zijn beschermengel een hartinfarct en was hij door minstens een dozijn automobilisten volslagen krankzinnig verklaard.

De jonge Vledder keek verbijsterd toe. Toen het verkeer het even toeliet, haalde hij zijn oudere collega met een kort sprintje in. ‘Wat ben je van plan?’ hijgde hij vertwijfeld.

De Cock schoof zijn hoedje wat naar voren. ‘De jonge Boucharde vinden… voor het te laat is.’

In zijn zo typische slentergang beende hij door de Keizersstraat. Vledder volgde. Onwillig. Een norse trek op zijn gezicht. Het ergerde hem dat hij de gedachtengang van zijn oude leermeester niet kon volgen.

Op de hoek van de Kromboomsloot bleef De Cock staan en keek rond. Toen hij Robert Antoine van Dijk in het oog kreeg, wenkte hij hem naderbij. ‘Is ze er?’ vroeg hij belangstellend. Robert Antoine knikte. ‘Een uurtje geleden kwam ze thuis.’ ‘A lleen? ’

‘Ja, alleen. En ze was nog net zo gekleed als toen ik haar op de Dam kwijtraakte.’

‘Is ze nog weggeweest?’

‘Even, een twintig minuten, naar de Nieuwmarkt om boodschappen te doen.’

‘Wat kocht ze?’

‘Levensmiddelen.’

‘Verder niets?’

Robert Antoine schudde het hoofd. ‘Het was alleen vrij veel.’ De Cock keek naar hem op. ‘Je bedoelt “te veel” voor één persoon.’

De jonge rechercheur glimlachte. ‘Dat dacht ik zo.’

De Cock keek voor zich uit, streek met zijn hand langs zijn kin. Hij stond voor een moeilijke beslissing. Als hij faalde, als het hem niet lukte binnen de kortst mogelijke tijd de schuilplaats van de jonge inbreker te vinden, dan zou hij misschien nooit meer in staat zijn de raadsels rond Georgette de Mirabeau te ontwarren. Hij legde zijn hand op de schouder van Robert Antoine. ‘Luister goed,’ zei hij traag. ‘Ga naar de Spaarndammerbuurt, naar de Oostzaanstraat nummer 412. Daar op de derde etage woont mevrouw Boucharde.’

‘Ja?’

‘Doe haar de groeten van mij en vraag haar in welke kraamkliniek zij van Maarten Jan is bevallen.’

De jonge rechercheur keek hem verward aan. ‘Welke kraamkliniek zij is bevallen?’ vroeg hij verbaasd.

De Cock zuchtte diep. ‘Precies.’

12

Rechercheur De Cock bonsde op de groengelakte deur van 26A, hard, indringend. Na een paar seconden werd de deur geopend. In de deuropening stond Ineke Peeters, een verbaasde trek op haar gezicht.

De Cock liep langs haar naar binnen. Vledder volgde. De jonge vrouw kwam achter hem aan, kwaad, verbolgen. Haar ogen schoten vuur. ‘Ik zal mij over u beklagen. U heeft geen enkel recht hier steeds ongevraagd binnen te vallen.’

De Cock wuifde haar bezwaren weg. ‘Waar is Maarten Jan?’ ‘Niet hier.’

De Cock grijnsde. ‘Waar dan?’

Ze slingerde het blonde haar uit haar gezicht. ‘Hoe weet ik dat?’ De oude speurder liep op haar toe, groot, breed, dreigend, het hoofd wat naar voren gebogen. ‘Ik geef je vijf minuten de tijd het mij te vertellen.’

Ze snoof verachtelijk. ‘Al gaf je mij een eeuwigheid.’ De Cock wreef over zijn gezicht. ‘Dan arresteer ik je,’ zei hij somber, ‘voor het in het bezit hebben van twee vervalste paspoorten met het doel ze als geldige reisdocumenten te gebruiken.’ Hij wendde zich tot Vledder, wees naar een leren handtasje op tafel. ‘Kijk of ze daarin zitten.’

Ineke Peeters stortte zich naar voren, wild, als een tijgerin. Maar haar actie kwam te laat. Vledder had het tasje al in de hand. Hij klapte het open en haalde er twee paspoorten uit. De jonge vrouw deed nog een poging ze uit zijn handen te trekken, maar Vledder doorzag het en hield ze weg. Een ogenblik leek het alsof ze opnieuw tot de aanval zou overgaan, maar haar lichaam ontspande. Ze zakte in een fauteuil en stak met trillende vingers een sigaret op.

De Cock ging tegenover haar zitten. ‘Het spijt me, Ineke,’ zei hij zacht, ‘dat ik je dit moest aandoen. Maar je liet mij geen andere keus. Je hebt vanmiddag bij Air France op de Dam twee vliegtickets gekocht voor Casablanca…, een voor jou en een voor Maarten Jan. Zonder twijfel.’ Hij zweeg even, wreef met duim en wijsvinger in de ooghoeken. ‘Maarten Jan Boucharde wordt gezocht,’ ging hij verder. ‘Er lopen over het hele land telexberichten. Het zou onmogelijk zijn door de douane van Schiphol te komen onder zijn eigen naam. En ook voor jou, Ineke Peeters, was dat moeilijk, want je kon verwachten dat wij jouw naam aan de marechaussee hadden doorgegeven. Dus…. twee valse paspoorten.’ Hij glimlachte vermoeid. ‘En hoe kom je aan valse paspoorten?’ Hij gaf zelf het antwoord. ‘Smalle Lowietje.’ De jonge vrouw reageerde niet. Ze rookte verder, nerveus, met diepe inhalen.

De Cock strekte zijn hand naar haar uit. ‘Wie moet Maarten Jan verzorgen, als ik jou meeneem? Wie brengt hem eten? Moet hij er zelf op uitgaan? Hij kan zich vrijwel nergens vertonen. Iedere politieman weet dat hij is gewapend en dat hij bij zijn vlucht een collega heeft neergeslagen. Veel “medeleven” kan je niet verwachten.’ Hij krabde zich achter in de nek. ‘Ik doe je een voorstel…. ik verscheur die beide paspoorten en vergeet jouw aandeel en dat van Smalle Lowietje…. als jij mij bij Maarten Jan brengt.’