Выбрать главу

Ze keek hem aan door een wolk van rook. ‘En wat doet u met hem?’

De Cock schoof zijn onderlip vooruit. ‘Ik arresteer hem opnieuw voor de inbraak aan de IJsselsteinse Bank.’

‘Meer niet?’

De Cock schudde het hoofd. ‘Meer niet.’

Ze wuifde de rook uit haar gezicht. ‘En Georgette de Mirabeau?’

De Cock trok zijn mond iets scheef. ‘Wat is er met Georgette de Mirabeau?’

Ze schonk hem een wrange glimlach. ‘Maarten Jan weet toch dat u hem van die moord verdenkt.’

De Cock beet op zijn onderlip. ‘Ik weet,’ zei hij langzaam, ‘dat Maarten Jan veel geld hoopt te krijgen voor iets dat hij in de woning van Georgette de Mirabeau heeft gevonden.’ Ze keek hem verbijsterd aan. ‘U weet…?’

De Cock knikte. ‘Ik weet wie Maarten Jan is.’

Ze slikte. ‘Hij…, eh, hij heeft rechten.’

De Cock knikte opnieuw. ‘Rechten zijn er om rechtmatig te verkrijgen.’

‘U bedoelt?’

‘Maarten Jan is op de verkeerde weg.’

Ze staarde een tijdje voor zich uit. Peinzend. De innerlijke strijd tekende zich op haar gezicht af. Ze doofde de sigaret in de asbak. ‘Ik… eh, ik mag wel eerst alleen gaan…, voorop, bedoel ik. Ik wil het hem eerst uitleggen, begrijpt u. Ik wil beslist niet dat hij denkt dat ik een verraadster ben.’

Midden op de brug bij de Binnen Bantammerstraat bleef het drietal staan. Het water glinsterde. Rechts aan de Binnenkant torende het pompeuze scheepvaartkantoor, links in een flauwe bocht schemerde het wisselend silhouet van de huisjes aan de Kromme Waal. Het was koud, winderig. Ineke Peeters huiverde onder haar wijde kaftan.

‘Ik ga,’ zei ze zacht.

De Cock pakte haar bij de schouder. ‘Breng als bewijs dat het “goed” is, het pistool mee.’

Ze knikte traag. ‘Kom niet direct achter mij aan. Geef me wat tijd. Ik heb het nodig… dacht ik. Ik moet hem overtuigen, begrijpt u, overtuigen dat dit het beste is.’ Ze keek naar de oude speurder op. Haar gezicht stond ernstig. ‘Ik ben het zat, meneer De Cock. Ik wil gewoon leven, zoals iedereen… in vrede trouwen… kinderen krijgen.’ Ze zag bleek, huiverde opnieuw. ‘Maarten Jan moet dat inzien.’

De Cock streek met een grove knuist over haar blonde haren. Het was een teder gebaar. Hij glimlachte innemend. ‘Succes…, Ineke.’

Ze draaide zich om en liep weg, de brug af. De beide rechercheurs keken haar na. Haar schaduwbeeld gleed langs de bomen van de Kromme Waal.

‘Neem je niet te veel risico’s?’

De Cock legde zijn handen op de stenen brugleuning en staarde in het water. ‘Zij neemt meer risico’s dan wij.’

Vledder trok zijn schouders op. ‘Wat kan haar gebeuren?’ De Cock zuchtte. ‘Ze loopt een grote kans de liefde te verliezen van de man van wie ze zielsveel houdt.’

Vledder snoof spottend. ‘Je bent een sentimentele, ouwe dwaas.’ De Cock keek hem aan; rond zijn brede mond bewogen grillige accolades. ‘In mijn gevoel…’ zei hij zacht, ‘in mijn gevoel zijn er belangrijkere dingen dan recht en wet.’

Ineens snerpte over het stille water een kreet, schril, angstig, echode tegen de muren van het scheepvaarthuis.

De Cock verstarde. ‘Ineke,’ hijgde hij, ‘Ineke.’

Hij vloog in volle draf de brug af, de Kromme Waal op. Vledder volgde. Ze zagen haar in de flauwe bocht van de gracht. In haar fladderende kaftan rende de jonge vrouw op de rechercheurs toe. De Cock ving haar op. ‘Wat is er?’

Haar lichaam schokte in zijn armen.

‘Wat is er?’

Ze keek de grijze speurder met grote, angstige ogen aan; wees wild achter zich. ‘Maarten Jan,’ hijgde ze.

‘Wat is er met Maarten Jan?’

Ze slikte. ‘Dood… dood…’

In de schamele kajuit van een oude, afgedankte vrachtschuit vonden Vledder en De Cock het lijk van Maarten Jan Boucharde. Hij lag naast de bank, half weggezakt onder een vaste tafel, met wijdopengesperde ogen en een trek van verbazing rond de mond. Vledder klemde zijn lippen op elkaar. ‘Vermoord!’

De Cock leunde voorover; voelde aan de wangen van het slachtoffer. ‘Nog niet zo lang geleden,’ verzuchtte hij. ‘Er is nog weinig afkoeling.’

De grijze speurder monsterde de twee donkerrode plekken in de lichtblauwe trui. ‘Een kogel in de borst en een andere in de maagstreek.’ Hij boog het lichaam van de jonge inbreker iets naar voren en ontdekte een derde rode plek aan de rug, direct onder het linkerschouderblad. ‘Van dichtbij,’ stelde hij vast. ‘Een kogel heeft vrijwel zeker het hart geraakt en is aan de rugzijde uitgetreden.’ Hij keek om zich heen. ‘Ergens bij de bank zal wel een gat in de betimmering zitten.’ Hij kwam overeind. ‘Waar is het dienstpistool?’

De beide rechercheurs lieten hun blik door de kajuit dwalen. Het was duidelijk dat Maarten Jan hier een paar dagen had gebivakkeerd. Er waren etensresten, lege bierflessen en een asbak vol peuken.

Ineens ontdekten zij het pistool. Het lag in een spleet tussen de kussens op de bank. Vledder bukte zich en hield zijn neus bij de loop. ‘Gebruikt,’ zei hij snuivend. ‘Ik ruik het, kruitslijm.’ Hij keek op. ‘Zal ik de houder eruit nemen?’

‘Waarom?’

‘Elk dienstpistool heeft volgens voorschrift zes patronen in het magazijn. We kunnen zien hoeveel schoten er zijn gelost.’ De Cock schudde het hoofd. ‘Laat het wapen voorlopig maar liggen. Ik vind het belangrijker of er vingerafdrukken op zitten. We moeten zo gauw mogelijk de technische dienst waarschuwen. Zij kunnen dan ook naar de hulzen gaan zoeken.’ Vledder kwam naast hem staan. ‘Heb je enig idee hoe het is gebeurd?’

De Cock knikte traag. ‘Iemand kwam hier binnen…, iemand voor wie Maarten Jan geen enkele angst had…. van wie hij niets meende te duchten…, voor wie hij het niet eens de moeite waard vond het pistool buiten bereik te houden. Die argeloosheid en nonchalance hebben hem het leven gekost.’

Vledder gebaarde heftig. ‘Wie?’

De Cock kauwde op zijn onderlip. ‘Vermoedelijk dezelfde die Georgette de Mirabeau vermoordde.’ Hij streek peinzend langs zijn kin. ‘Ik vraag mij af waar hij het had verborgen?’ ‘Wat?’

De Cock antwoordde niet. ‘Waar is Ineke?’ vroeg hij plotseling. ‘Boven, in het stuurhuis.’

De Cock draaide zich om en kroop het smalle trappetje op. Ineke Peeters zat met opgetrokken knieën in een hoekje en huilde. De grijze speurder hurkte bij haar neer, hield zijn hand onder haar kin. ‘Dit is de schuit van Smalle Lowietje?’

Ze knikte. ‘Hij had hem een paar maanden geleden gekocht om er een woonboot van te maken. Voorlopig mocht Maarten Jan hem als schuilplaats gebruiken.’

‘Buiten jou en Smalle Lowietje… wie wisten er nog meer dat Maarten Jan hier zat?’

‘Ferry.’

‘De jonge Van Breugelen?’

Ze richtte haar betraand gezicht naar hem op. ‘Hij… Ferry heeft het gedaan. Hij zou vanavond komen met geld.’

De Cock keek haar onderzoekend aan. ‘Met geld?’

Ze sloot haar ogen en zuchtte. ‘Voor het dagboek.’

‘Welk dagboek?’

‘Het dagboek van Georgette de Mirabeau. Maarten Jan zou het aan hem verkopen.’

De Cock boog zich dichter naar haar toe. ‘Waar is het?’ vroeg hij gejaagd. ‘Had hij het in de kajuit?’

Ze schudde het hoofd. ‘Niet in de kajuit.’

De Cock keek haar niet begrijpend aan. ‘Maar Ferry is toch niet gek? Hij geeft toch niet “zo maar” geld af. Ik bedoel… Maarten Jan moest hem toch iets geven?’

Ze knikte traag. ‘Een sleutel.’

‘Wat voor een sleutel?’

‘Van een bagagekluis in het Centraal Station. Daar had ik het dagboek voor Maarten Jan verborgen.’