De Cock keek haar gespannen aan.
‘Weet je het nummer?’
‘Welk nummer?’
De Cock zuchtte diep. ‘Van de kluis,’ riep hij vertwijfeld. Ze schudde versuft het hoofd. ‘Dat weet ik niet meer. Ik kan het wel wijzen. Het was op het eerste perron.’
Rechercheur De Cock sjokte met de blonde Ineke Peeters door donker Amsterdam. Hij had de jonge Vledder de opdracht gegeven bij het lijk van Maarten Jan Boucharde te blijven, tot de mensen van de technische dienst waren gearriveerd. Daarna had hij in de Binnen Bantammerstraat bij een bevriende Chinees bliksemsnel een paar telefoongesprekken gevoerd en was toen met de jonge vrouw op pad gegaan. Voor de zekerheid had hij voor zijn vertrek van de Kromme Waal de zakken van de dode inbreker nagevoeld en alles doorzocht. Zoals hij verwachtte was de sleutel van de bagagekluis verdwenen, meegenomen door de moordenaar.
De Cock voelde zich vreemd, gespannen en schuldig. Hoewel hij voortdurend had beseft dat de jonge inbreker in gevaar verkeerde, had zijn dood hem toch verrast. Hij had niet gedacht dat de zaken zich zo snel zouden ontwikkelen. Hij vroeg zich af of hij het had kunnen voorkomen, of hij niet doortastender had moeten zijn, strakker, effectiever. Maar hij kon toch geen directe fouten in zijn optreden ontdekken. Het lot van de jonge inbreker had hem van het begin af geïntrigeerd. Een felle, emotionele jongen met een grote dosis intelligentie. Hij zag hem weer voor zich tijdens het verhoor; warrig, blond haar, een bleek gezicht. Ik-koos-bewust-voor-de-misdaad. Om de lippen van de grijze speurder gleed een wrange glimlach. Maarten Jan Boucharde had niet gekozen. Dat had een ander voor hem gedaan…. lang geleden. Hij keek opzij naar de jonge vrouw die naast hem sjokte, moe, met roodomrande ogen. Hij zuchtte diep, vroeg zich af hoeveel weerstand ze nog had.
‘Ferry van Breugelen was ook de man die tijdens de gevangenschap van Maarten Jan ’s nachts bij je binnendrong en alles doorzocht?’
Ze knikte. ‘Hij was het. Ik heb hem later aan zijn stem herkend.’ De Cock glimlachte. ‘Tijdens die ontmoeting op de Kromboomsloot.’
Ze likte aan haar droge lippen. ‘Na zijn ontvluchting nam Maarten Jan telefonisch contact met mij op. Hij zei dat hij een schuilplaats had gevonden in een ouwe schuit aan de Kromme Waal en vroeg of ik wilde komen.’
‘Je ging.’
Ze knikte opnieuw. ‘Erg voorzichtig. Hij had mij gezegd dat ik moest oppassen dat ik niet werd gevolgd. Ze zullen je wel in de gaten houden, zei hij. Ik vond de oude schuit vrij gemakkelijk. Maarten Jan was erg opgewonden. Hij zei dat hij werd verdacht van een moord op een verpleegster.’
‘Georgette de Mirabeau.’
‘Hij bezwoer mij plechtig dat hij die moord niet had gepleegd. Maar hij verwachtte niet dat iemand in zijn onschuld zou geloven. Er waren nogal wat aanwijzingen in zijn richting. Daarom moest hij vluchten. Maar hij wilde mij niet alleen in Amsterdam achterlaten. Ik moest mee. Na de mislukte kraak aan de IJsselsteinse Bank had hij nog een laatste kans om aan veel geld te komen. En die kans wilde hij benutten. Hij gaf mij een blocnotevelletje met het telefoonnummer van de familie Van Breugelen in Bergen. Ik moest bellen en zeggen dat Maarten Jan bereid was te onderhandelen.’
‘Meer niet?’
‘Nee.’
‘Was dat de eerste keer dat je de naam Van Breugelen hoorde?’
Ze schonk hem een matte glimlach. ‘Maarten Jan vertelde nooit veel. Hoe minder je weet, zei hij altijd, hoe minder je hebt te verantwoorden.’
‘Verstandig. En verder?’
‘Ik ging terug naar huis en belde het nummer. Ik kreeg een jongeman aan de lijn…, in ieder geval een jongemannenstem. Hij zei dat hij wel interesse had en vroeg mij waar hij mij kon ontmoeten.’
De Cock knikte voor zich uit. ‘En zo kwam Ferry naar de Kromboomsloot.’
‘Dat leek mij het beste. Ik wilde de schuilplaats van Maarten Jan niet direct prijsgeven.’
‘Dat deed je later wel.’
Ze zuchtte. ‘In overleg met Maarten Jan. Hij wilde de onderhandelingen zelf voeren.’
De Cock wreef over zijn gezicht. ‘En vanavond was de afrekening.’
Ze keek naar hem op; een vreemde blik in haar ogen. De oude speurder klemde zijn lippen op elkaar. Hij besefte plotseling dat het woord ‘afrekening’ een sinistere betekenis had gekregen.
Ze stapten het Centraal Station binnen. Het was vrij druk in de hal. Haastige reizigers, lanterfanters, tasjesdieven, zakkenrollers en jonge schandknaapjes op zoek naar homofiele relaties. De Cock loodste Ineke Peeters naar het eerste perron. Bij de restauratie ontdekte hij Van Eversdijk van de spoorwegrecherche. Hij stelde Ineke aan hem voor. ‘Zij kan het wijzen.’ Van Eversdijk nam de jonge vrouw bij de arm en liep met haar in oostelijke richting. Na een paar minuten kwamen ze terug. Van Eversdijk wees. ‘Het zijn de laatste kluizen aan die kant. Nummer driehonderdvijfentachtig. Ze is vrij positief.’ De Cock glimlachte. ‘Daar rekende ik op.’
‘Wat zit erin?’
‘Een dagboek… hoop ik.’
‘Hoe bedoel je… hoop ik?’
De Cock grijnsde. ‘Als het er nog niet is uitgehaald.’ De spoorwegrechercheman maakte een hulpeloos gebaar. ‘Ik ben na jouw telefoontje onmiddellijk naar het eerste perron gegaan. In de tijd dat ik hier ben, heeft niemand een kluis opengemaakt. Is het belangrijk?’
‘Nogal.’
‘Zal ik kijken of het er nog in zit? We hebben een passepartout. We kunnen al die kluizen openen.’
De Cock plukte aan zijn neus. ‘Ik wil in ieder geval wachten tot de laatste trein. Als er dan nog niemand is geweest…’ Hij maakte zijn zin niet af, wendde zich tot Ineke Peeters. ‘Ga naar huis,’ zei hij vriendelijk. ‘Je hebt ons al genoeg geholpen. Neem een paar tabletjes… niet te veel… en probeer te slapen.’ Ze keek hem aan met een wit gezicht en schudde het hoofd. ‘Ik wil erbij zijn.’
Robert Antoine van Dijk stapte op het perron naderbij. Hij droeg nog dezelfde vreemde kledij van in de middag. ‘De wachtcommandant zei dat ik onmiddellijk moest komen en dat ik je hier kon vinden.’
De Cock knikte. ‘Verderop is een bagagekluis, nummer driehonderdvijfentachtig. Houd die in de gaten. Als er iemand komt om die kluis te openen, dan grijp je hem, wie het ook is.’ Hij gebaarde naar Ineke Peeters. ‘Neem haar bij de arm. Met z’n tweeën val je minder op.’
Ze liepen weg. De Cock keek hen na. Van Eversdijk porde in zijn rug en wuifde tot afscheid. ‘Je weet waar je mij vinden kunt.’
De oude speurder drukte zich in de schaduw van een ijzeren spant. Het was vrij stil. Van de plek waar hij stond, kon hij bijna het hele perron overzien. De grote klok schuin boven hem stond op elf uur en drie minuten. Een vijftig meter verder wandelden Van Dijk en Ineke Peeters heen en weer. Langs het vijfde perron ratelde een goederentrein.
De Cock keek nog eens omhoog naar de traag voortglijdende secondenwijzer. Het kon niet lang meer duren.
Plotseling hoorde hij in de verte wat rumoer. Hij keek in de richting vanwaar het geluid kwam. Hij zag hoe Robert Antoine van Dijk en Ineke Peeters worstelden met een vrouw in hun midden. De Cock draafde dichterbij. In een minimum van tijd overbrugde hij de vijftig meter die hem van hen scheidden. De jonge rechercheur had de vrouw inmiddels in een klemmende greep. De Cock keek haar aan, star, onbewogen. ‘Mevrouw van Breugelen,’ hijgde hij, ‘ik arresteer u voor een dubbele moord.’ Hij zweeg even, ademde diep. ‘Op de verpleegster Georgette de Mirabeau en op de jonge Maarten Jan Boucharde… uw eigen zoon.’
De vrouw leek even verdoofd. Ze keek de grijze speurder verbijsterd aan. Het was een moment. Toen sloeg ze met haar vrije arm wild om zich heen. Een glimmend zwart cahier viel uit haar mantel op de grond. Ze greep met haar nagels in haar gezicht. Bloed kroop uit een scheurtje in haar onderlip. In haar helgroene ogen blonk pure waanzin.
‘Hij is mijn zoon niet.’ Ze schreeuwde. ‘Hij is mijn zoon niet. Ze liegt… dat mens…, ze liegt.’ Haar krijsende stem sloeg over, echode tegen de overkapping. ‘Hij is een bedrieger…, een bedrieger…, een bedrieger.’