Выбрать главу

Ze rukte zich los en rende het perron af. De Cock bukte zich en raapte het cahier op. Robert Antoine van Dijk achtervolgde de vrouw. Hij greep haar opnieuw vast, maar kon haar niet houden. Ze rende verder, onstuitbaar, over de brug van de oostelijke doorgang naar het emplacement. In de verte naderde een trein; twee helgele ogen zonder een gezicht. De Cock zag het gevaar en schreeuwde, maar zijn kreet ging in de ruimte verloren. Hij rende achter het tweetal aan, hijgend, in een vreemde galop. Hij zag hoe de jonge rechercheur vertwijfelde pogingen deed de vrouw te houden…. hoe ze steeds weer aan zijn greep ontsnapte.

Opeens viel ze, struikelde over een rail en bleef liggen. Achter hem hoorde hij een verschrikte kreet van Ineke Peeters. De trein naderde snel. Ineens trokken de remmen aan. Het snerpen verdoofde zijn gevoel. Met inspanning van al zijn krachten legde hij de laatste meters af. Hij greep de bewusteloze vrouw onder de armen en trok haar van de rail. De uitgeputte Robert Antoine klemde zich aan hem vast. Knarsend schoof de trein aan hen voorbij. Een tiental meters verder stond hij stil. De Cock kneep zijn ogen dicht. Het zweet brak hem aan alle kanten uit. Zijn hart bonsde tegen zijn trommelvliezen, pulseerde tot in de toppen van zijn vingers.

Een paar spoorwegmensen renden naderbij, namen de bewusteloze vrouw van hem over. Ze droegen haar naar de restauratie. De Cock volgde, loom, met een leeg gevoel van binnen. Hij keek naar het bleke gezicht van de vrouw. Het hing scheef opzij. Een wrange glimlach gleed over zijn brede mond. Dat was zijn wild… het wild waarop hij dagen had gejaagd. Een moment kwam de gedachte bij hem op of het niet beter was geweest de vrouw te laten sterven; verongelukt op de vlucht. Die gedachte schokte hem. Wat was gerechtigheid? En wie was hij? Een dienaar… van wie… van wat? Verdoofd liep hij verder.

Robert Antoine van Dijk kwam naar hem toe. ‘Ik heb de geneeskundige dienst gebeld. Ze komen zo. Ze zal wel opgenomen moeten worden. Ze heeft vast een shock.’

De Cock knikte traag. ‘Denk om bewaking.’ Hij ademde diep. Zijn hart bonsde nog fel. ‘En regel het verder.’

De jonge rechercheur keek hem aan. ‘En jij?’

De Cock likte aan zijn lippen. ‘Ik… ik ga naar huis.’ Hij liep het perron af, waggelde door de hal naar buiten. Op het Damrak schitterden de kleuren van de lichtreclames. Langzaam liep hij verder. Er waren momenten dat hij zijn beroep haatte. Zo’n moment was het nu.

13

Ze zaten in de gezellige zitkamer van huize De Cock, ontspannen, languit, in brede, gemakkelijke fauteuils. De grijze speurder tilde een fles omhoog en tikte met zijn wijsvinger op het etiket.

‘Vledder lachte. ‘Cognac Napoleon.’

De Cock knikte. ‘Een geschenk van Smalle Lowietje. Hij kwam hem van de week zelf brengen.’

Mevrouw de Cock liep vanuit de keuken de kamer in. Ze torste schalen met lekkernijen. ‘Omkoping,’ snierde ze. ‘Ik kan het niet anders noemen.’

Vledder schudde het hoofd. ‘Een gentlemen’s agreement.’ Mevrouw De Cock trok een komisch gezicht. ‘Ik heb hem gezien,’ zei ze lachend. ‘Hij leek mij allesbehalve een gentleman.’

De oude speurder spitste zijn lippen. ‘Smalle Lowietje is een heer,’ sprak hij overtuigend. ‘Weliswaar een heer met een vrijwel onafzienbaar strafblad… maar een heer. En mijn vriend.’ Vledder grinnikte. ‘Je hebt meer dubieuze vrienden en vriendinnen.’

De Cock keek hem uitdagend aan. ‘Noem eens?’

Vledder stak zijn hand op; telde op zijn vingers. ‘Smalle Lowietje dus… Handige Henkie, Ouwe Brammetje, Ome “doppie” Krelis, Schele Mien, Brabantse Truus, Rooie Tiny, Zwarte Gonny…’

Er kwam een ernstige uitdrukking op het gezicht van De Cock. Hij liet ze in gedachten de revue passeren. ‘Rozen in mijn tuin,’ zei hij poëtisch.

Hij kwam langzaam uit zijn fauteuil overeind, zette bolle, voorverwarmde glazen op een rij en schonk in. De manier waarop hij de fles hanteerde, getuigde van liefde en aandacht. Drinken van cognac was voor hem een bijna cerebraal gebeuren. Hij deelde de fraaie glazen rond. Daarna, met een haast devoot gebaar, nam hij zijn glas en sprak een heilwens. ‘Op onze overbodigheid,’ zei hij plechtig. ‘Op onze to-ta-le overbodigheid.’ Hij schommelde het glas in de hand en snoof. Op zijn breed gezicht verscheen een uitdrukking van opperste verrukking. Vledder glimlachte. ‘Je wilt ons opheffen?’

De Cock schudde het hoofd. ‘Politie… overbodig… als een schertslegertje in een miniatuurstaat.’

Robert Antoine van Dijk boog zich naar voren. Hij zag er weer onberispelijk uit; in een fraai lichtbruin, bijna roze kostuum met een uitbundige das. ‘Weet je waarom Vledder en ik vanavond zijn gekomen?’

De Cock veinsde verbazing. ‘Voor een goed glas cognac?’ Robert Antoine van Dijk schudde het hoofd. ‘Niet in de eerste plaats. Zie je, wij hebben samen een afschrift van jouw procesverbaal over die beide moorden gelezen.’

De Cock gebaarde joviaal. ‘Mooi… dan weet je alles.’ Robert Antoine likte aan zijn lippen. ‘Dat is het juist… we weten niets. Eerlijk gezegd begrijp ik niet dat de officier van justitie met zo’n proces-verbaal genoegen neemt.’

De Cock glimlachte. ‘Formeel mankeert er niets aan.’ De jonge rechercheur zuchtte. ‘De feiten zijn duidelijk omschreven en de bekentenissen van mevrouw Van Breugelen zijn overtuigend.’

De Cock spreidde beide armen. ‘Wel, wat wil je nog meer?’ Robert Antoine slikte. ‘De waarheid.’

De Cock antwoordde niet direct. Hij keek de jonge rechercheur aan. ‘En de waarheid zou ik kennen?’

Robert Antoine knikte. ‘Je weet in ieder geval meer dan je in je proces-verbaal hebt vermeld.’ Hij grinnikte verward. ‘Er zijn zaken die niet eens zijn genoemd.’

‘Zoals?’

‘Het zwarte cahier.’

De Cock maakte een nonchalant gebaar. ‘Het was niet belangrijk,’ zei hij onverschillig. ‘Een paar ontboezemingen van een sentimentele, jonge vrouw. Georgette de Mirabeau was twintig, tweeëntwintig jaar toen ze haar dagboek bijhield.’

Vledder keek hem aan. ‘Ik zou het graag willen lezen.’ De Cock grijnsde. ‘Ik geloof niet,’ zei hij wat onzeker, ‘dat ik het nog heb.’

Vledder stak zijn brede kin vooruit. ‘De Cock… je liegt.’ De grijze speurder zuchtte. ‘Mevrouw Van Breugelen handelde in een vlaag van waanzin. Ze zit ook niet in een huis van bewaring, maar is opgenomen in een psychiatrische inrichting. Ik denk dat de officier van justitie onder bepaalde voorwaarden van vervolging zal afzien… ziekelijke stoornis van haar geestesvermogen.’

Vledder keek zijn oude meester onderzoekend aan. ‘Ik heb zo het gevoel dat je daarop rekent. Daarom was ook jouw procesverbaal zo summier.’ Hij gebaarde voor zich uit. ‘Bij een openbare behandeling van de zaak zal je toch met meer feiten moeten komen. Bijvoorbeeld… het motief.’

De Cock zette zijn glas voor zich neer. ‘Wat is het motief van een waanzinnige?’ vroeg hij fel, betogend. ‘Een idee-fixe… een waandenkbeeld… feiten zonder realiteit.’

Vledder boog zich naar hem toe. ‘Wat was het idee-fixe… het waandenkbeeld van mevrouw Van Breugelen?’

De Cock wreef over zijn gezicht. Hij nam het glas weer op; keek peinzend naar de spiegeling in het kristal. ‘Ik zal jullie een verhaal vertellen,’ begon hij aarzelend. ‘een verhaal van een romance.’

Vledder grinnikte. ‘In F van Brahms.’

De Cock schudde het hoofd. ‘Niet in F van Brahms, maar in M van moord.’ Hij nam voorzichtig een slok van zijn cognac en zette het glas weer neer. ‘Gekwetste ijdelheid is vaak een bron van veel kwaad,’ ging hij verder. ‘Toen Ferdinand van Breugelen de verloving verbrak, voelde Georgette de Mirabeau zich ernstig gekwetst, vernederd. Ze zon op wraak. Professor Van Lijnschoten, met wie zij jaren samenwerkte, vertelde mij dat zij een vrouw was die een wrok jarenlang met zich mee kon dragen.’ De Cock zweeg even, kauwde op zijn onderlip. ‘Het was een domme speling van het lot die Georgette in de gelegenheid stelde aan haar wraak gestalte te geven.’ Hij gebaarde in de richting van Robert Antoine van Dijk. ‘In welke kraamkliniek beviel mevrouw Boucharde van Maarten Jan?’