Выбрать главу

De oude dokter wuifde het weg. ‘Vraag morgen na de sectie dr. Rusteloos naar het wapen,’ zei hij ineens vriendelijk. ‘Misschien dat hij er iets van zeggen kan.’

De Cock knikte. ‘En het tijdstip van overlijden?’

De oude lijkschouwer antwoordde niet, scheen hem opnieuw niet te horen. Hij stond zwijgend voor de dode vrouw. Plotseling boog hij zich iets naar voren en drukte de oogleden toe. Het viel hem zwaar. Zijn gezicht zag grauw. Zijn onderlip trilde. ‘Vaarwel, Georgette,’ lispelde hij zacht. ‘Vaarwel.’

Het was nauwelijks hoorbaar. Hij bleef nog even staan, rechtop, stijf, verkrampt. Toen draaide hij zich om en liep zonder iets te zeggen de kamer uit.

Er viel een vreemde, bijna beklemmende stilte. Allen stonden roerloos, staarden naar de dode vrouw in de fauteuil. Haar aanwezigheid in het kamertje was ineens zo indringend, zo dominant dat het scheen dat haar geest nog steeds aanwezig was… nog niet was weggegaan.

De Cock kneep beide ogen even dicht, probeerde zich aan de betovering te onttrekken. Toen hij weer opkeek, zag hij dat twee broeders van de geneeskundige dienst in het kamertje stonden, een brancard tussen hen in. De Cock knikte toestemmend. Ze kwamen naderbij, tilden de dode vrouw uit de fauteuil en legden haar omzichtig neer. Daarna schoven ze een laken over haar gezicht en trokken de riemen aan. Snel, vakkundig. Zachtjes wiegend droegen ze haar weg.

De Cock keek haar na. Een vreemd gevoel van onbehagen overviel hem. Het stoorde zijn denken, prikkelde de uiteinden van zijn zenuwen. Er was iets… iets dat hij niet vermocht te vatten… een vaag, irrationeel begrip dat de dode vrouw nog iets had willen zeggen… openbaren aan hem en aan al die andere mannen in haar kamertje.

Ben Kreuger liep op hem toe. ‘Ik… eh, ik heb vingertjes gevonden,’ zei hij ongewoon zacht, bijna fluisterend. ‘Hele mooie prentjes met alles erop en eraan.’

‘Waar?’

De oude dactyloscoop gebaarde. ‘Overal… de stoelen, de kasten, op het politoer van het dressoir.’

De Cock haalde zijn schouders op. ‘Ze zullen wel van de vrouw zelf zijn,’ reageerde hij mistroostig.

Ben Kreuger schudde energiek het hoofd. ‘Niet allemaal. Ik heb zeker drie verschillende duimen gevonden.’ Er gleed een glimlach over zijn mager gezicht. ‘En zoveel duimen had ze uiteraard der zaak bepaald niet.’

De Cock grinnikte. ‘Je houdt dus wat over,’ stelde hij simpel. De dactyloscoop knikte.

‘Precies… en als ik de greepjes[1] bekijk, kennelijk van iemand die in haast laden en kasten heeft doorzocht.’ Hij keek de grijze speurder glunderend aan. ‘Als we de gevonden vingertjes in onze collectie hebben, lever ik je vandaag nog de naam van de moordenaar… op een presenteerblaadje.’

De Cock trok een strak gezicht. ‘Het mag ook met een telefoontje,’ zei hij nuchter.

Ben Kreuger grijnsde. ‘Hoe dan ook… zo gauw ik wat weet, hoor je van me.’ Hij klapte zijn koffertje met attributen dicht en wuifde. Ook Bram van Wielingen nam afscheid. ‘Ik zal zien dat je vandaag nog je plaatjes krijgt.’

De Cock glimlachte. ‘Bedankt… en doe de groeten aan je vrouw.’ Hij draaide zich om en wendde zich tot Vledder, die uit het kleine keukentje kwam.

‘Heb je wat gevonden?’

De jonge rechercheur schudde het hoofd. ‘Niets… ik bedoel, geen wapen.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Ook niets dat als wapen kan zijn gebruikt?’

Vledder maakte een mistroostig gebaar. ‘Nee, niets. Ik heb alleen bloedspoortjes gevonden in de gootsteen… sterk verdund… alsof iemand zijn bebloede handen heeft gewassen.’ De Cock knikte begrijpend. ‘Handdoeken?’

De jonge rechercheur grijnsde breed. ‘Heb ik al ingepakt voor het laboratorium.’

De Cock krabde achter in de nek. ‘Mooi,’ zei hij goedkeurend. ‘Ik hoop dat drs. Eskes er iets mee kan doen.’

Hij deed een paar stappen terug en liet zijn blik door het kamertje dwalen. Opnieuw bezag hij de bloedspatten aan de wand, de haastig leeggehaalde kasten, het ruw opengebroken dressoirtje. Hij nam alles in zich op, nauwkeurig, scherp, fixerend in zijn gedachten. Zijn hersenen zochten koortsig naar dissonanten, storingen in het beeld, afwijkingen in het grillige patroon van de wanorde. Ze waren er niet. Plotseling draaide hij zich om naar Vledder. ‘Er waren geen sporen van braak?’

‘Nee, de deur was gewoon open.’

‘Grendels?’

‘Zijn er niet.’

‘En de sleutel?’

‘Stak aan de binnenzijde in het slot.’ Vledder gebaarde achter zich. ‘Het is een klavierslot van een simpele constructie… met een onhebbelijkheid.’

‘En dat is?’

Vledder glimlachte. ‘Als de sleutel aan de binnenzijde in het slot steekt, kan de deur vanaf de buitenzijde niet worden opengemaakt. Ik heb het een paar maal geprobeerd.’

De Cock klemde zijn lippen op elkaar. ‘Het ziet er naar uit dat het slachtoffer haar moordenaar zelf heeft binnengelaten.’ Vledder knikte instemmend. ‘Dat is vrijwel de enige mogelijkheid. Tenzij de deur niet was afgesloten. Maar volgens de buurvrouw die haar vond, was dat niet haar gewoonte. Haar woningdeur was altijd op slot. Daarom vond de buurvrouw… buiten de krant en de melk… het ook vreemd dat de deur op een kier stond. Dat gebeurde nooit.’

‘Wist die buurvrouw verder nog iets te vertellen?’

Vledder schudde het hoofd. ‘Buurvrouw noemde haar een eigenheimster… een stiekeme geheimschrijfster.’

De Cock grinnikte. ‘Een wat?’

Vledder lachte om de reactie. ‘Ze bedoelde een vrouw die nogal teruggetrokken leefde… zich vrijwel met niemand bemoeide. Buurvrouw wist dat ze als verpleegster in het Wilhelmina Gasthuis werkte. Maar dat was dan ook alles.’

‘Geen bezoekers?’

‘Alleen als Brahms speelde.’

‘Brahms?’

‘Ja.’

De Cock trok zijn wenkbrauwen op. ‘Vind je het erg,’ zei hij verontschuldigend, ‘als ik zeg dat ik het niet begrijp?’ Vledder lachte opnieuw. ‘Er kwam weleens een heer op visite. Buurvrouw kan geen beschrijving geven. Ze heeft de heer nooit gezien. Maar ze wist wanneer hij er was… dan speelde Brahms.’ ‘De grammofoon, neem ik aan?’

Vledder knikte. ‘Dat klopt ook wel.’ Hij wees naar een oude pick-up in de hoek bij het raam. ‘Ik heb daar platen gezien met muziek van Brahms.’

‘Kent buurvrouw de klassieken?’

Vledder schudde het hoofd. ‘Dat niet. Maar ze ontmoette de verpleegster eens op de trap en vroeg toen ‘wat-buurvrouw-altijd-speelde-als-die-heer-op-bezoek-was.’

‘Brahms.’

Vledder glimlachte. ‘Precies, zo was het. Overigens… het enige lek. Zuster De Mirabeau hield haar privé-wereldje potdicht. Ondanks een duidelijke nieuwsgierigheid is buurvrouw nooit verder gekomen.’

‘Hoelang woont ze hier?’

‘Wie?’

‘Zuster De Mirabeau.’

‘O… zeker vijftien jaar. En misschien zelfs langer. Toen buurvrouw ruim vijftien jaar geleden haar intrek nam op de bovenste etage, woonde zuster de Mirabeau al op nummer tien.’ ‘Geen bijzonderheden… afwijkingen in het gedrag?’ Vledder spreidde beide armen in een hulpeloos gebaar. ‘Een doodgewone vrouw.’

De Cock keek naar hem op. ‘Nu gewoon dood,’ zei hij strak. Het klonk niet grappig. ‘Iemand vond het nodig haar schedel in te slaan. Het lijkt een ordinaire roofmoord.’ Hij kneep zijn lippen op elkaar, schudde kriegel het hoofd. ‘Maar daar geloof ik niet in. Daarvoor is te grondig gezocht… te intens. Ik vraag mij alleen af… wat is er te vinden bij een wat teruggetrokken levende vrouw, die vrijwel haar hele leven niets anders heeft gedaan dan zieke mensen verpleegd.’

Vledder plukte nadenkend aan zijn neus. ‘Misschien is er niet gezocht.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Misschien wilde de moordenaar alleen maar dat wij dachten dat er was gezocht.’

De Cock keek zijn jongere collega bewonderend aan. ‘Soms,’ zei hij vriendelijk, ‘kun je van die verstandige dingen zeggen.’ Vledder glunderde. ‘Begrijp je… het motief ligt dan in de moord zelf.’

вернуться

1

Groepje vingerafdrukken van één hand, ontstaan bij vastgrijpen.