Ze stapten van het oude politiebureau door de Warmoesstraat naar de Lange Niezel. Het was er druk. Groepjes mensen verdrongen zich voor de etalages van de seksshops. Voor de sekstheaters en de peepshow{Bargoens voor idioot.} stond men in de rij. Mannen spraken luidruchtig, opgewonden, in vele talen. Vrouwen met donkere ogen onder luifeltjes van kleurrijke hoofddoeken giechelden gedempt. Een dronken sloeber zocht zich botsend een weg naar een volgend café.
De Cock stapte naast Vledder voort. Rustig, in zijn typische slenterpas. Hij kende het bonte beeld van de Amsterdamse binnenstad op elk uur van de dag. Het was zijn entourage… de plek waar hij al meer dan een kwart eeuw de misdaad bestreed.
Hoewel zijn gezicht vrijwel geen emotie verried, werkten zijn grijze hersencellen koortsachtig. Korte impressies, flarden van gesprekken, uitlatingen, opmerkingen… ze dwaalden in zijn geest rond… zochten een plaats in het duistere stramien van moord.
Hij blikte opzij.
‘Heb je nog iets gehoord van Stella en haar baby?’
Vledder trok een bedenkelijk gezicht.
‘Dat is toch een vreemde zaak, vind ik. Die twee schijnen spoorloos van de aardbodem te zijn verdwenen. Ik heb vanmiddag Henri la Croix nog gebeld. Hij zei mij dat hij nog steeds niets van zijn vrouw had vernomen.’ De jonge rechercheur lachte wat schaapachtig. ‘En ik heb nu niet vergeten om naar haar bagage te vragen.’
‘En.’
‘Slechts een kleine handkoffer met make-upspullen en wat kleertjes voor de baby.’
De Cock wreef over zijn kin.
‘Ze kan de baby tijdelijk ergens hebben ondergebracht. Blijft toch de vraag: Waar kan ze zijn?’
Vledder antwoordde met een achteloze armzwaai: ‘Overal. Ze heeft onbeperkte mogelijkheden. Volgens Henri la Croix heeft Vanderbruggen op een bank in Zwitserland voor zijn dochter een aanzienlijk kapitaal zeker gesteld. Ze kon daar na zijn dood over beschikken. Henri schatte dat het voldoende was voor een onbekommerd bestaan voor de rest van haar leven.’
De Cock floot tussen zijn tanden.
‘Een motief voor moord?’
Vledder glimlachte.
‘Daar heb ik aan gedacht. Maar ze heeft een onaantastbaar alibi. De middag- en de nachtzuster van het Wilhelmina Gasthuis verklaarden mij, dat Stella de zondagavond en de daaropvolgende nacht haar bed niet had verlaten.’
De Cock keek hem aan.
‘Knap… heel goed.’
Vledder glunderde.
‘En dan heb ik nog iets,’ sprak hij enthousiast. ‘Stella en Henri zijn niet in gemeenschap van goederen getrouwd. Van het vermogen van de bankier Vanderbruggen erft Henri la Croix geen cent.’
‘Heeft hij je dat zelf verteld?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Ik heb dat even nagetrokken.’
De oude rechercheur klopte zijn jonge collega bewonderend op de schouder. ‘Dick,’ riep hij opgetogen, ‘nog even… en ik kan met een gerust hart met pensioen.’
Vledder keek hem meesmuilend aan.
‘Dat, De Cock… roep je al jaren.’
Lowietje, vanwege zijn geringe borstomvang in het woelige wereldje van de penoze meestal Smalle Lowietje genoemd, wreef zijn kleine handjes langs zijn morsige vest en begroette de oude rechercheur uitbundig.
‘Kijk, kijk,’ kirde hij vrolijk. ‘De grote speurder heeft zich een momentje vrij gemaakt. Het is niet te geloven.’
Hij hield zijn sproeterige muizensmoeltje een beetje scheef.
‘Kon het er af? Of moest je aan de commissaris eerst een verzoek in zevenvoud indienen?’
De Cock lachte hartelijk.
‘Lowie,’ sprak hij hoofdschuddend, ‘er is in de hele wereld geen commissaris die mij uit jouw gewaardeerd etablissement houdt.’ Hij schuifelde naar het einde van de bar en hees zijn zware lijf op een kruk. Het was zijn vaste stek. Hij wist hoe licht ontvlambaar de buurt was. Vanaf die plaats had hij een goed overzicht voor alle eventualiteiten.
Vledder nam lenig naast hem plaats. Hij voelde zich steeds meer thuis in het schemerige, intieme lokaaltje van Smalle Lowietje, waar meisjes van de vlakte verpozing en vergetelheid zochten achter een pittig likeurtje of een citroentje met suiker.
De tengere caféhouder keek naar de oude rechercheur op. Zijn vriendelijke smoeltje glom van genegenheid. ‘Hetzelfde recept?’
De Cock antwoordde niet. Hij wist dat dit niet van hem werd verwacht. De vraag was slechts een inleiding… een inleiding tot een bijna sacraal gebeuren. Vergenoegd keek hij toe hoe Smalle Lowietje aalglad onder de tapkast dook en tevoorschijn kwam met een fles pure Franse cognac Napoleon, die de caféhouder speciaal voor hem gereserveerd hield.
‘Dat is toch niet je laatste?’
Lowietje schudde zijn hoofd.
‘Gelukkig niet. Ik heb nog een paar zalige flesjes weten te bemachtigen.’ Met een teder gebaar streelde hij het etiket. ‘Alleen voor echte genieters.’ Hij zette diepbolle glazen op de bar en schonk behoedzaam in.
De Cock genoot van de koesterende toewijding waarmee de caféhouder hem bediende. De schaarse momenten die de misdaad hem vergunde bij Smalle Lowietje door te brengen, trachtte hij in zijn herinnering te verankeren. Hij nam het glas op, schommelde het zachtjes in de hand en snoof. Op zijn brede gezicht vol groeven verscheen een glans van verrukking. Met getuite lippen nam hij een slok en liet het vocht genietend langs zijn dorstige keel glijden. Even sloot hij beide ogen, toen zette hij het glas omzichtig op de bar terug.
‘Lowie,’ sprak hij zalvend, ‘er zijn van die ogenblikken dat ik van het leven houd.’
De caféhouder straalde.
‘Hoe is het aan de Kit?’ vroeg hij belangstellend.
De Cock trok wat nonchalant zijn schouders op.
‘Druk… zoals altijd.’
‘Nog bijzondere zaken?’
De Cock keek hem een paar seconden nadenkend aan. ‘Ze hebben een paar dagen geleden,’ sprak hij wat afwezig, ‘in Noord in de Molenwijk een bankier doodgeschoten.’
De tengere caféhouder knikte.
‘Ik heb het gelezen… Vanderbruggen.’ Hij krabde zich in zijn nek en grinnikte. ‘Ik heb die vent wel eens bij mij aan de bar gehad.’
De Cock reageerde verrast.
‘Hier,’ riep hij ongelovig, ‘in jouw etablissement?’
Smalle Lowietje grinnikte opnieuw.
‘Jaren geleden. Hij kwam toen veel bij Henny en die nam hem op een middag mee voor een pilsje.’
‘Blonde Henny?’
De caféhouder wees naar het raam.
‘Ze zat toen hier nog op de Achterburgwal… een paar pandjes verderop.’
‘Vanderbruggen was een klantje?’
Lowietje knikte lachend.
‘Een gluiperdje.’
De Cock keek hem ernstig aan.
‘Hoe bedoel je, Lowie?’
‘Nou, hij vertelde Henny dat hij een arme bankbediende was met een zieke vrouw, die hij… eh, om haar gezondheid zoveel mogelijk wilde ontzien. Bovendien had hij thuis nog twee bloedjes van kinderen, die studeerden en veel geld kostten. Vandaar dat hij Henny om wat soepelheid verzocht. Hij was niet in staat om veel voor zijn bezoek aan haar te betalen.’
‘En?’
Lowietje grijnsde.
‘Henny liet zich door hem bepraten en berekende een zacht prijsje. Dat ging een tijdje goed, totdat ze een foto van hem in de krant zag, waaruit bleek dat hij directeur was van de machtige IJsselsteinse Bank.’
De Cock lachte hartelijk.
‘Henny de pest in.’
‘Wat dacht je. Toen hij de volgende keer kwam, liet ze eerst niets merken, maar toen hij moest betalen, sloeg ze hem met de bewuste krant om zijn oren en schudde zijn hele portefeuille leeg.’
De Cock nam nog een slok van zijn cognac.
‘Waar zit Henny nu?’
‘Henny zit zelf niet meer. Ze heeft haar centjes goed bij elkaar gehouden en een eigen pandje gekocht.’
‘Waar?’
‘In de Oude Kennissteeg. Ze heeft nu zelf een paar meisjes zitten.’
‘Hoerenwaardin.’