Выбрать главу

Smalle Lowietje plooide zijn muizensmoeltje in bewondering.

‘Ze doet het verrekte goed. De meisjes krijgen maar een gedeelte van hun verdiensten. De rest zet Henny voor hen vast in obligaties en spaardeposito’s. Begrijp je, ze kunnen nu niet zomaar een dure blitzwagen kopen voor een of ander gozertje van wie ze plotseling helemaal kapot zijn.’

De Cock gniffelde.

‘Heeft ze toch wat van die bankier geleerd.’

De tengere caféhouder pakte zijn glas. Plotseling keek hij de grijze speurder peinzend aan. ‘Bent u met die moord bezig?’ In zijn stem klonk een zweem van ongeloof. ‘De Molenwijk valt toch buiten de Warmoesstraat?’

‘Speciale opdracht van de officier van justitie.’

‘Zit er schot in?’

De Cock trok zijn gezicht in diepe rimpels.

‘Ik heb nog nooit een moordenaar met een M op zijn voorhoofd zien lopen.’

De caféhouder blikte op zijn horloge.

‘Henny komt meestal zo om deze tijd bij mij aanwippen. Wil je even met haar babbelen? Je weet het nooit, soms vertellen de hoerenkerels alles aan die meiden.’

De Cock schoof zijn onderlip vooruit.

‘Zo’n type was Vanderbruggen niet, maar ik wil graag even met haar praten.’

Smalle Lowietje liep vanachter de bar naar een tafeltje bij het raam, waar een oude, te zwaar geschminkte vrouw dromerig over haar likeurtje hing.

‘Haal Henny even voor meneer De Cock. Dan is je volgende van mij.’

De vrouw dronk in één teug haar glaasje leeg, kwam moeizaam overeind en schommelde het café uit. Na een paar minuten was ze terug en stak haar duim omhoog. Lowietje haastte zich haar te bedienen.

Toen de Smalle weer achter de bar stond, boog De Cock zich iets naar hem toe.

‘Zie je Jimmy de Munnick nog wel eens?’ vroeg hij achteloos. De tengere caféhouder schudde zijn hoofd.

‘Ik heb laatst gehoord dat hij al een tijdje een gestudeerd dametje aan de hand heeft, die het rijke mannetjes naar de zin maakt… en daar heel goed in is.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Vroeger schreef hij de mensen toch altijd van die brieven vol onthullingen.’

Smalle Lowietje lachte.

‘Je bedoelt dreigbrieven, chantage.’ Hij grinnikte. ‘Dat zal hij nog wel doen. Jongens als Jimmy de Munnick leren dat nooit af.’

Een vrouw met hoog opgekamd helblond haar kwam het café binnen. De Cock herkende haar direct. Ze droeg een paars truitje boven een strakke pantalon van goudlamé. Met kittige pasjes liep ze op de grijze man toe en drukte hem hartelijk de hand. Vledder maakte plaats en Blonde Henny hees zich op de kruk.

‘Lowie, een pilsie.’

Ze blikte naast zich.

‘U had mij nodig?’

De Cock keek haar bewonderend aan.

‘Je ziet er fantastisch uit.’

Ze glimlachte en duwde met een vlakke hand haar kapsel vanuit de nek wat omhoog.

‘Goed voer en een warme stal.’

De Cock gebaarde naar de caféhouder.

‘Lowie vertelde mij dat die bankier, die ze van de week hebben doodgeschoten, vroeger een klantje van jou is geweest.’

Ze trok haar mond scheef.

‘Fijne meneer… nam mij effe te grazen… zei dat hij geen sou te verteren had.’

De Cock lachte.

‘Ik heb het verhaal van Lowietje gehoord.’ Hij zweeg even.

‘Hoe lang heeft het geduurd?’

‘Dat hij klant was?’

‘Ja.’

‘Een jaar of twee, drie. Hij kwam steeds op vrijdagmiddag zo rond de klok van vier uur.’

‘Heeft hij jou wel eens iets van zichzelf verteld?’

Blonde Henny schudde haar hoofd.

‘Leugens, alleen maar leugens. Toen ik er eenmaal achterkwam wie hij was, heeft het niet lang meer geduurd.’ Ze prikte met een gestrekte wijsvinger op de stropdas van De Cock. ‘Toch verbaast het mij niet dat ze hem koud hebben gemaakt.’

‘Hoezo?’

Ze nam een forse slok van haar pils.

‘Er kwam eens een man naar mij toe… een oudere man. Ik schatte hem zo tegen de zestig. Ik had die Vanderbruggen net uitgelaten en stond nog aan de deur. De man wees en vroeg: “Betaalt hij je goed?” Ik keek hem eens aan en zei: “Dat gaat je geen bliksem aan.”’

De Cock reageerde gespannen.

‘En toen?’

‘Toen zei hij: “Het wordt tijd dat iemand hem stopt… hem naar een andere wereld helpt.” Hij keek mij strak aan. “En,” ging hij verder, “Weet je wie die iemand is?” Hij klopte op zijn borst: “Ik.”’

‘Wat heb je gedaan?’

Blonde Henny zei verontschuldigend: ‘Niks. Ik dacht dat is een lijperik{Waar men na het inwerpen van een munt voor enkele seconden een spiernaakte vrouw ziet.}. Maar toen ik van de week las dat ze Vanderbruggen hadden koud gemaakt, kwam die man weer in mijn gedachten. En weet je wat ik ineens besefte?’

‘Nou?’

‘Hij meende het.’

7

De Cock leunde achterover in zijn bureaustoel.

‘Was er veel belangstelling?’

Vledder knikte traag.

‘Ik had het idee dat ons gehele Nederlandse management op de begraafplaats Zorgvlied rondliep. Ik heb oud-ministers gezien, gewezen staatssecretarissen en peperdure captains of industry. Van alle multinationals waren topfiguren aanwezig.’

Op het brede gezicht van De Cock verscheen een grijns.

‘De adel van onze tijd.’

Vledder staarde wat peinzend voor zich uit.

‘Gezien de enorme belangstelling moet Vanderbruggen in die kringen een groot aanzien hebben genoten.’

‘In welk opzicht?’

‘Hoe bedoel je?’

De Cock wuifde afwerend.

‘Heeft Bram van Wielingen foto’s gemaakt?’

Vledder lachte bij de herinnering.

‘Bram kende bijna alle aanwezigen. Hij riep voortdurend dat hij nog nooit zo’n stelletje ongeregeld bij elkaar had gezien.’ De jonge Vledder keek wat schuins naar De Cock. ‘Hij herkende zelfs een man van wie hij nog niet eens zo lang geleden na zijn arrestatie de gebruikelijke politiefoto’s had gemaakt.’

‘Wie?’

‘Jimmy de Munnick.’

De Cock kneep zijn wenkbrauwen samen.

‘Tussen al die luitjes?’

Vledder knikte overtuigend.

‘Het leek alsof hij erbij hoorde.’

‘En Carla van Heeteren?’

‘Die heb ik niet gezien.’

De Cock keek naar zijn jonge collega op.

‘Stella la Croix?’

Vledder stak de beide handen voor zich uit.

‘Ik heb heel speciaal naar haar uitgekeken. Ik was er in mijn hart min of meer van overtuigd dat zij op de begrafenis van haar vader zou verschijnen. Ik had in mijn notitieboekje zelfs een rijtje vragen geschreven, die ik haar beslist wilde stellen.’ Hij schudde triest zijn hoofd. ‘Ze was er niet.’

De Cock wreef over zijn kin.

‘Dat is inderdaad opmerkelijk.’ Zijn gezicht stond ernstig. ‘Stella stond duidelijk aan de zijde van haar vader. Ik had het gevoel dat er een sterke band was.’

Vledder knikte.

‘Toch was ze er niet.’

‘En Henri la Croix?’

De jonge rechercheur grijnsde breed.

‘Die was in al zijn stille bescheidenheid uiterst indringend aanwezig. Hij hield in de aula een mijns inziens goed voorbereide toespraak, waarin hij de uitzonderlijke kwaliteiten van de heer Vanderbruggen memoreerde… zijn buitengewone verdiensten voor de IJsselsteinse Bank. En hij besloot zijn speech uiterst indrukwekkend… met de oprechte hoop uit te spreken, dat het de Amsterdamse recherche snel mocht gelukken de lafhartige moordenaar op te sporen.’

‘Applaus.’

Vledder keek zijn leermeester misprijzend aan.

‘Voor ons?’ Hij trok een somber gezicht. ‘Beslist onverdiend. Ik heb het gevoel dat wij in een moordzaak nog nooit zo ver van de oplossing verwijderd zijn geweest als dit keer.’ Hij keek vragend op. ‘Zie jij er een gat in?’