De Cock grinnikte vreugdeloos.
‘Zet dat barrel maar rustig neer. Er is geen crimineel in het land die gelooft dat de Amsterdamse recherche in zulke gammele sloopauto’s rijdt.’ Het klonk boosaardig. ‘Bovendien wil ik van hieruit naar het bewuste tunneltje lopen. Misschien ontdekken we waarom men juist deze plek heeft gekozen.’
Vledder plaatste de oude Volkswagen tegenover de ingang van het moderne metrostation.
De beide rechercheurs stapten uit en klapten de portieren dicht.
De Cock keek speurend om zich heen. Het was in de naaste omgeving opvallend stil. Het metrostation scheen geheel verlaten. Verderop, tegen een maanverlichte hemel staken de imposante flatgebouwen van Duivendrecht scherp af. Na enige aarzeling slenterden ze in die richting.
De avondlucht was kil. Een schrale wind joeg over het onbeschutte voetpad. De Cock schoof zijn oude hoed wat naar voren en trok de kraag van zijn jas omhoog.
Het rijwiel- en voetgangerstunneltje lag op vijftig à zestig meter van het station verwijderd. Het was ongeveer vijftien meter lang en liep door het dijklichaam van een weg in aanleg.
Omzichtig stapten ze verder. Hun voetstappen klonken hol, weerkaatsten tegen de betonnen wanden.
Rechts, in fel rood, was op het beton een soort feministische kreet geschilderd: Geef ons minder mannen en meer zon. Het bracht een vluchtige glimlach op het gezicht van de grijze speurder.
Aan het einde van de smalle tunnel liep links een verlaten weg achter de flatgebouwen om. Rechts ging het voet- en rijwielpad verder. De Cock bleef staan. Hier ergens vandaan, mijmerde hij, moest de ontvanger van het geld komen. Dat kon alleen maar per rijwiel, te voet of met een snelle motor. Een auto was vrijwel uitgesloten. Het vreemde was, dat hij zich over de man of vrouw geen gedachte kon maken. Het was alles nog te ongrijpbaar.
Hij plukte wat nerveus aan zijn onderlip. Een lichte spanning maakte zich van hem meester. Hij had liever met wat meer mensen geopereerd, maar Vledder had gelijk, daarvoor was de tijd te kort. Inwendig vloekte hij op die stomme Broosschaert. Als die hem eerder had ingelicht, had hij de zaak terdege kunnen voorbereiden. Alleen met Vledder had hij maar weinig kansen. De moeilijkheid was ook dat hij die Broosschaert gedurende zijn tocht door het tunneltje nauwelijks kon beschermen.
Hij nam de situatie nog eens in ogenschouw. Feitelijk was de plek van overdracht slecht gekozen vond hij. Als hij genoeg mankracht had om de beide ingangen van de tunnel af te sluiten, dan zat de ontvanger van het geld volkomen in de val.
Rechts van de tunnel, tussen het struikgewas, ontdekte hij een soort pad, vermoedelijk gecreëerd door kinderen tijdens hun indianenspel. Het kronkelde stijl langs het dijklichaam omhoog. De Cock liep erheen en drukte zijn negentig kilo in het zand. Vledder volgde lichtvoetig.
Boven op de dijk had men een fraai zicht op het helverlichte metrostation. Ook van deze plek was de ingang van de kleine tunnel goed te overzien. De Cock hijgde nog wat na.
‘We moesten hier maar blijven staan,’ sprak hij vastbesloten. ‘Dat lijkt mij het gunstigst.’ Hij wierp een blik op zijn horloge. ‘Als het goed is, moet het over vijf minuten gebeuren.’ Hij blikte opzij naar Vledder. ‘Weet je met wat voor een wagen Broosschaert komt?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Dat heb ik vergeten te vragen. Maar het zal wel een dure slee zijn. Als je zo gemakkelijk vijftigduizend gulden wegbrengt…’ Hij maakte zijn zin niet af, strekte zijn rechterarm in de richting van het metrostation. ‘Daar… naast ons oude wagentje… hij stopt nu… een zwarte Cadillac.’
Gespannen keken de beide rechercheurs toe. Het duurde even, toen stapte uit de lange Cadillac een kleine, wat gedrongen man. Hij was gedistingeerd gekleed in een donkerblauwe jas, witte sjaal en een deftige Eden-hoed. Aan zijn rechterarm bungelde een koffertje.
Vledder keek naar De Cock.
‘Broosschaert?’
De grijze speurder knikte zwijgend.
Met korte stijve pasjes liep de man naar het voetpad… het tunneltje tegemoet. De verlichting van het metrostation dreef zijn schaduw voor zich uit.
Het leek een eeuwigheid voor Broosschaert de afstand had afgelegd. Het leek alsof hij voortdurend zijn pas vertraagde. Eindelijk schoof hij het tunneltje in. De resonantie van zijn tred was duidelijk te horen. Met halfopen mond beluisterde De Cock het ritme… verwachtte een storing van de cadans. Die kwam niet.
Plotseling rende uit de tunnel een jongeman. Een hemelsblauw joggingpak fladderde om zijn lijf.
De Cock hijgde, scheen verstijfd.
‘Marius.’
14
Vledder spurtte weg.
Een moment nog stond De Cock als aan de grond genageld, toen kwam hij in actie. In een korte snelle sprint achterhaalde hij de jonge rechercheur en greep hem bij zijn schouder vast. In die wild uitgevoerde manoeuvre verloor hij zijn evenwicht en trok Vledder in zijn val mee. Buitelend rolden de beide rechercheurs van het talud.
De jonge rechercheur was als eerste overeind. Hij hielp de grijze speurder op de been.
De Cock betastte zijn ledematen en ontdekte laconiek dat al zijn beenderen nog ongeknakt waren en dat zijn voornaamste spieren nog redelijk functioneerden. Hij miste alleen zijn oude trouwe hoed. Die lag een paar meter verder bij een braamstruik.
Vledder klopte zijn kleren af. Bezorgd, monsterend, bekeek hij zijn oude mentor. ‘Alles in orde?’
De Cock grimaste.
‘Ik dacht het. Of ik moet bij controle een paar botten zijn vergeten.’
Vledder lachte een moment bevrijdend. Het was alsof de spanning zich ontlaadde. Toen trok hij zijn gezicht weer in een ernstige plooi.
‘Waarom deed je het?’
‘Wat?’
‘Mij tegenhouden… als je mij had laten gaan, had ik hem vast nog wel gekregen.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Het was niet goed dat je hem pakte. Het was helemaal niet goed. Zie je, Marius heeft het koffertje niet.’
Vledder keek hem aan, een blik vol ongeloof.
‘Niet?’
De grijze speurder glimlachte.
‘Ik zag het onmiddellijk. Het was na het hemelsblauwe joggingpak, het eerste dat ik waarnam.’ Hij klopte wat zand van de mouw van zijn regenjas. ‘Men heeft ons lelijk te grazen genomen.’
‘Hoe bedoel je?’
De Cock antwoordde niet direct, raapte zijn hoed op.
‘Ik denk dat Marius een vaste trimgewoonte heeft en hier elke avond zo rond de klok van tien uur voorbij komt sprinten.’ Vledder reageerde verrast.
‘Je wilt zeggen dat Marius Vanderbruggen met deze chantageaffaire niets te maken heeft?’
De Cock knikte met een droeve grijns op zijn gezicht.
‘Dat denk ik, ja. Ik ben er vrijwel zeker van overtuigd dat men een kostelijke grap met ons heeft uitgehaald.’ Hij gebaarde voor zich uit. ‘Herinner je je nog ons late condoléancebezoek aan mevrouw Van Kolfsschoten? Marius kwam toen ook even na de klok van tien uur in zijn blauwe joggingpak thuis. Wel, de Kruidenomgang in Duivendrecht is hier pal om de hoek.’
Vledder gebaarde heftig.
‘Dat moet de chanteur geweten hebben.’
De Cock knikte instemmend.
‘Zeker… dat wist hij ook. Ik ga ervan uit dat de chanteur de heer Broosschaert niet geheel heeft vertrouwd. Ik had na zijn ontdekking van de moord op Devoordere in het politiebureau aan de Waddenweg een gesprek met hem. Ook dat zal de chanteur niet zijn ontgaan. Er bestond dus de mogelijkheid dat Broosschaert mij volledig had ingelicht.’
De grijze speurder spreidde beide handen. ‘De chanteur heeft geen risico genomen. Hij koos zorgvuldig plaats en tijdstip om ons op een dwaalspoor te brengen.’
Vledder hijgde. ‘Marius… tien uur.’
‘Precies. Toen ik Marius Vanderbruggen die tunnel uit zag hollen, was ik een ogenblik verstijfd. Maar vrijwel op datzelfde moment besefte ik, dat de jongeman er onmogelijk iets mee te maken kon hebben. Ik zei al… hij had het koffertje niet, maar bovendien is Marius niet het type van een chanteur. Een jongeman die een groot vermogen, de kapitale erfenis van zijn vader, afwijst… pleegt geen chantage voor het, in dat licht bezien toch luttele bedrag van vijftigduizend gulden.’