Vledder knikte begrijpend.
‘Daarom sprintte je achter mij aan.’
De grijze speurder lachte opgewekt. De scherpe lijnen rond zijn mond dartelden vrolijk.
‘Het is lang geleden dat ik koppie-over van een dijk ben gerold.’ Plotseling verstarde hij. ‘Broosschaert,’ riep hij onthutst, ‘Broosschaert, wij zijn die hele Broosschaert vergeten.’
Ze draafden naar het tunneltje.
Daar stond hij… ongeveer in het midden, verward, verbaasd, vol onbegrip… Broosschaert, een leren koffertje in zijn hand.
‘Hoe is het met mister Pieter?’
Vledder keek van zijn rapport op.
‘Je bedoelt die al wat oudere man, die dodelijke bedreigingen had uitgesproken, zowel ten aanzien van Vanderbruggen als Devoordere?’
De Cock knikte.
‘Vader Devoordere had van hem toch gezegd: “Daar heeft Pieter het lef niet toe.”’
Vledder schoof de schrijfmachine van zich af. ‘Het is praktisch zeker dat Blonde Henny en Jean-Baptiste Devoordere dezelfde persoon bedoelen. Je kunt mij geloven, ik heb echt mijn best gedaan. Hij leek mij precies de man die wij zochten, maar ik heb hem niet kunnen identificeren. Ik ben eerst met beiden naar onze Herkenningsdienst geweest om foto’s te bekijken. In onze collectie kwam hij niet voor. Blijkbaar is hij nooit met de politie in aanraking geweest. Daarna heb ik die twee, Blonde Henny en die jongen, openlijk met elkaar over hun bevindingen laten praten.’
‘En?’
Vledder trok wat verdrietig zijn schouders op. ‘Het leverde niet veel op. Wel waren die beiden het erover eens dat het een “nette” man was… keurig in het pak en met een beschaafde spraak, zonder duidelijke accenten.’
De Cock wreef over zijn kin.
‘Met andere woorden… hij zit nog in de mist.’
Vledder maakte een verontschuldigend gebaartje.
‘Wat moet ik er meer aan doen?’ riep hij wanhopig. ‘ Ik weet het niet. Ik heb er nog aan gedacht om een soort signalement te verspreiden, maar de toch wat vage omschrijving die ik heb, slaat op een al wat oudere man… zeven à acht jaar geleden.’
De Cock knikte begrijpend.
‘En de chantagebrieven?’
Vledder veerde op.
‘Die heb ik.’ Hij trok een lade van zijn bureau open en diepte daaruit triomfantelijk een nogal omvangrijk dossier. ‘Ad van Ishoven had het te druk. Toen heeft Afra Molenkamp mij geholpen.’
De Cock knipoogde.
‘Dat knappe ding, dat tegenwoordig bij ons op de administratie zit?’
Vledder kleurde een beetje.
‘Ik ben wel meer dan een uur met haar samen boven op het archief geweest.’ Hij klapte met zijn vlakke hand op het stoffige dossier. ‘Dit is dan Jimmy de Munnick… de laatste tien jaar.’ De Cock knikte bewonderend.
‘Resultaten?’
Het gezicht van Vledder straalde.
‘De dreigbrieven aan onze vriend Broosschaert zijn volkomen identiek. Het lijkt wel of Jimmy de Munnick een soort conceptbrief heeft gebruikt. Het verschil tussen de brieven in het dossier en de brieven aan Broosschaert betreft alleen de namen, plaatsen en situaties. De tekst is verder woordelijk gelijk.’ Hij grinnikte voor zich uit. ‘Jimmy heeft intussen een andere schrijfmachine in gebruik genomen.’
‘Het schrift is anders?’
‘Ja… een ander lettertype.’
De Cock plukte peinzend aan zijn onderlip.
‘En de brieven aan Vanderbruggen?’
Het gezicht van de jonge rechercheur versomberde.
‘Het lijkt er niet op. In de verste verte niet. Ik heb ze nauwkeurig vergeleken. Die zijn heel anders.’ Hij schudde zijn hoofd en zuchtte diep. ‘Je hebt het zelf al eens gezegd: de brieven aan Vanderbruggen zijn geen feitelijke dreigbrieven… geen chantagebrieven. Ze bevatten alleen de aankondiging dat het kleinkind van de bankier tijdens de doop in de Westerkerk zal worden gekidnapt. Meer staat er niet in. Er is niets aan verbonden… geen prijs… geen alternatief.’
De Cock schudde geërgerd zijn hoofd.
‘Toch moet er een verband bestaan,’ riep hij wat kriegel. ‘De flat van Carla van Heeteren, in samenhang met haar vriend Jimmy de Munnick, staat met betrekking tot de beide moorden te centraal. Dat kan geen toeval zijn.’ Hij pauzeerde en trok diepe denkrimpels in zijn toch al geploegd voorhoofd. ‘Die affaire bij het tunneltje in Duivendrecht bewijst toch ook dat de chanteur omtrent het privéleven van de heer Vanderbruggen volkomen was geïnformeerd. Hij kende zelfs exact de gedragingen van Marius, een zoon die al jaren geen contact meer met zijn vader onderhield. We kunnen er zeker van zijn dat hij nog veel meer weet, dat hij bijvoorbeeld ook op de hoogte is van het bestaan van mevrouw Van Kolfsschoten.’ Hij perste zijn lippen op elkaar en staarde nadenkend voor zich uit. Plotseling, met een theatraal gebaar, wees hij naar Vledder. ‘Jij ontbiedt Jimmy de Munnick. Het kan mij niet schelen wat je tegen hem zegt. Vertel hem van Hans en Grietje of Roodkapje, maar zorg ervoor dat hij vanavond om acht uur in de Warmoesstraat is en daar een tijdlang blijft.’
‘En dan?’
De Cock hield zijn wijsvinger voor zijn neus.
‘Als hij is gearriveerd, laat je hem eerst even op de gang wachten en in die tijd bel je mij bij de gemeentepolitie in Zandvoort.’
Vledder keek hem verrast aan.
‘Wat moet jij in Zandvoort?’
De Cock lachte geheimzinnig.
‘Dat behoor jij te weten… daar heeft Jimmy de Munnick een flat.’
Handige Henkie zat mokkend naast De Cock, die in een verkeerde versnelling van het politiebureau in Zandvoort wegreed.
De ex-inbreker voelde zich niet op zijn gemak. Hij had het duidelijk niet naar zijn zin. Met een gezicht als een donderwolk keek hij naar de grijze speurder.
‘Ik doe het niet meer, De Cock,’ riep hij onwillig. ‘Ondanks onze goede relatie, ik doe het niet meer. Je weet dat ik ermee ben gestopt.’
De grijze speurder grinnikte.
‘Vroeger deed je het voor je eigen gewin… nu ten dienste van de gerechtigheid.’
Handige Henkie snoof.
‘Gerechtigheid… wie gelooft daar nog in?’
‘Ik.’
De ex-inbreker blikte vol ongeloof omhoog.
‘De Cock,’ sprak hij docerend, ‘je bent een goed politieman — ik zal de laatste zijn om dat te ontkennen — maar als jij voor de gerechtigheid een oud-inbreker nodig hebt, dan klopt er iets niet.’ De Cock knikte met een ernstig gezicht.
‘Je hebt gelijk, Henkie. Er klopt inderdaad iets niet met ons recht. Als handhavers van dat recht hebben wij veel te weinig armslag… bevoegdheden. De pure slechteriken, en daar komen er steeds meer van, worden in onze maatschappij te veel beschermd.’
‘Daarom moet ik voor jou inbreken.’
De Cock glimlachte.
‘Dat inbreken doe ik zelf wel.’
Handige Henkie keek verrast op.
‘Heb je nog steeds dat houdertje met valse sleutels?’
De Cock knikte met een grijns.
‘En ik maak er al jaren een gepast gebruik van.’
Handige Henkie gebaarde wanhopig.
‘Waarom moet ik dan mee?’
De Cock had geen tijd om te antwoorden. Hij remde uit alle macht. Rechts van hem kwam een wagen gierend tot stilstand. De bestuurder tikte woedend met zijn wijsvinger op zijn voorhoofd.
Handige Henkie trilde. ‘Je reed door het rode licht,’ riep hij beschuldigend.
Hobbelend bracht De Cock de Volkswagen weer op gang.
‘Wat vroeg je?’ reageerde hij onverstoord.
Handige Henkie wiste het klamme zweet van zijn voorhoofd. ‘Waarom ik mee moet.’
De grijze speurder plaatste de wagen aan het einde van de weg tegen de trottoirrand en zette de motor af. Honderd meter voor hen uit torende een enorm flatgebouw.