‘Ik word op zondagmorgen in allerijl naar de Westerkerk gedirigeerd omdat daar een dopelingetje zal worden geroofd… en ik mag mij niet aan de moeder van het kind voorstellen?’
Zijn stem beefde van onbegrip.
‘Mevrouw La Croix wist niet dat de politie was ingelicht,’ sprak hij mat.
De Cock kneep zijn ogen iets samen.
‘Wist ze dat er was gedreigd haar kind te ontvoeren?’
Buitendam schudde zijn hoofd.
‘Ze wist niets.’
‘Waarom niet?’
De commissaris zuchtte diep.
‘Men achtte het beter haar niet in te lichten.’
De Cock grijnsde breed.
‘Welke idioot heeft dat bedacht?’
Het gezicht van Buitendam kleurde rood.
‘Meester Schaaps… hij wenste rekening te houden met de labiele gezondheidstoestand van mevrouw La Croix.’
De Cock voelde hoe de woede in zijn aderen sloop.
‘Hij was toch in de Westerkerk… de officier van justitie? Hij heeft mij gezien. Waarom lichtte hij mij niet in? Of is hij in zijn heilige hooghartigheid te voornaam om op een zondag met een gewone rechercheur te spreken?’ Hij zweeg even, stak gebarend zijn wijsvinger op. ‘En zeg hem uit mijn naam: als iemand het juiste instinct heeft om een kind te beschermen… dan is het de moeder.’
Commissaris Buitendam brieste. Zijn neusvleugels trilden. Een moment leek hij alle waardigheid te hebben verloren.
‘Ik… ik zeg hem niets uit jouw naam!’ brulde hij.
De Cock schonk hem een milde glimlach.
‘Doe het toch maar.’
Buitendam sprong overeind. Hij strekte zijn rechterarm naar de deur.
‘Eruit!’
De Cock ging.
Vledder keek hem glimlachend aan.
‘Was het weer zover? Het wordt tijd dat commissaris Buitendam een rustige post aan het hoofdbureau krijgt. Bij jou hier in de Warmoesstraat haalt hij zijn pensioen niet.’
De Cock wreef over zijn nek. Zijn woede ebde langzaam weg. Zijn gelaat als dat van een droeve bokser, fleurde op. Rond zijn brede mond dartelden weer vrolijke accolades. Hij tikte met zijn dikke wijsvinger op de stadskalender aan de muur. ‘Men zou door al die ellende,’ sprak hij lachend, ‘bijna vergeten dat vandaag de lente begint.’ Hij zwaaide naar Vledder. ‘Heb je het ziekenhuis al gebeld?’
‘Ja.’
‘En?’
‘Mevrouw La Croix knapt weer aardig op. Men wil haar nog een paar dagen in observatie houden. Dan mag ze weer naar huis.’
‘Verhoren?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Dat achtte de behandelende arts niet raadzaam. Hij wilde niet het risico nemen dat ze opnieuw in een shocktoestand geraakte.’ De Cock knikte begrijpend.
‘En de baby?’
Vledder glimlachte.
‘Die ligt te kraaien in zijn bedje.’ Hij wees naar de telefoon. ‘Ik heb vanmorgen al wat afgebeld. Ik heb eerst met onze collega’s in Laren gesproken. Er heeft zich tot nu niets bijzonders voorgedaan. Voorlopig zullen ze nog een verscherpte surveillance toepassen. Daarna heb ik het huis van de heer Vanderbruggen gebeld. Ik kreeg een vrouw aan de lijn. Ze zei dat met de baby alles prima in orde was. Hij had zijn flesje gekregen en lag vriendelijk te doezelen.’
‘Wat was dat voor een vrouw?’
Vledder trok zijn schouders op.
‘Ik denk dat ze bij Vanderbruggen in dienst is. Ze sprak over “meneer”. Toen ik hem aan het toestel vroeg, zei ze dat “meneer” er niet was. Gisteravond om kwart voor zeven had hij het huis verlaten om zijn dochter in het ziekenhuis te bezoeken. Hij was niet teruggekomen.’ De jonge rechercheur keek naar De Cock op. ‘En weet je wat ik vreemd vind?’
‘Nou?’
‘Hij is ook niet op de bank.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Hoe weet je dat?’
De jonge rechercheur tikte met zijn wijsvinger op de beide dreigbrieven op zijn bureau. ‘Die heb ik vanmorgen uit jouw lade gehaald. Om de prenten, die met de jodiumdampen zichtbaar werden te verifiëren, heb ik de vingerafdrukken van Vanderbruggen nodig. Daarom wilde ik een afspraak met hem maken… ook om eens wat uitgebreider op de zaak in te gaan. Iemand van de bank zei mij dat Vanderbruggen er nog niet was. Toen ik aandrong en vroeg hoe laat hij werd verwacht, werd ik doorverbonden.’ Hij zweeg even voor het effect. ‘En raad eens wie ik aan de lijn kreeg?’
‘Geen idee.’
‘Henri la Croix.’
‘De schoonzoon.’
‘Precies. Het schijnt, dat hij een belangrijke functie op die IJsselsteinse Bank bekleedt.’
‘Wat zei hij?’
‘Hij wist ook niet waar Vanderbruggen was. Het verbaasde hem wel dat hij niet was verschenen.’
De Cock wreef over zijn brede kin.
‘Heb je hem gezegd dat Vanderbruggen ook niet in Laren was teruggekeerd?’
Vledder knikte heftig.
‘Zeker. Dat heb ik gezegd. Maar daar was hij niet zo van onder de indruk. Het gebeurde volgens Henri la Croix wel vaker dat de heer Vanderbruggen de nacht niet in huis doorbracht.’
‘Liefjes?’
Vledder glimlachte fijntjes.
‘Ik wilde niet zo indiscreet zijn om daar onmiddellijk naar te vragen.’
De Cock schudde zijn hoofd. Zijn grove, brede gezicht lag in een ernstige plooi. ‘Ik ben het niet helemaal met je eens. Het is nu eenmaal ons beroep. We worden er voor betaald om indiscreet te zijn.’
‘Als het onverhoopt nodig mocht blijken, kunnen we de seksuele escapades van de heer Vanderbruggen altijd nog nader bezien,’ sprak Vledder geringschattend. ‘Ik vond het niet zo belangrijk. Er is toch niets gebeurd. Meneer de directeur heeft besloten een vrije dag te nemen… een baaldag… so what?’
De Cock plukte nadenkend met zijn duim en wijsvinger aan zijn onderlip. Na enkele seconden strekte hij zijn rechterarm naar de jonge rechercheur uit. ‘Bel nog eens met het ziekenhuis en vraag of de heer Vanderbruggen gisteravond werkelijk bij zijn dochter op ziekenbezoek is geweest. Je moet het proberen, misschien dat de begeleidende arts een kort telefoongesprek met mevrouw La Croix wil toestaan.’
Vledder knikte begrijpend.
Zijn leermeester stond op van zijn stoel en begon in de voor hem typische slenterpas door de recherchekamer te stappen. Hij deed dat graag. In de cadans van zijn tred lieten zijn gedachten zich gemakkelijker ordenen. Het plotselinge verdwijnen van de bankdirecteur zinde hem niet. Hij had het vreemde, onbehaaglijke gevoel dat hij aan het begin stond van een reeks macabere gebeurtenissen. Het benauwende daarbij was, dat hij nog zo weinig wist… alles was nog zo vaag… zo ongrijpbaar… een beeld zonder contouren. Onbegrijpelijke brieven, een doopplechtigheid en een bankdirecteur die niet op zijn bureau verscheen. Was er een samenhang?
Hij kneep zijn ogen even dicht. Ver weg, op de bodem van zijn waarneming hoorde hij Vledder praten. Hoewel de woorden hem niet bereikten, trilden de emoties in de stem van de jonge rechercheur op de gevoelige uiteinden van zijn zenuwen.
Toen Vledder de hoorn had neergelegd, kwam De Cock naderbij. De jonge rechercheur zag er geschrokken uit. Hij zag bleek en op zijn bovenlip parelden kleine zweetdruppels. ‘Als meester Schaaps dit hoort,’ sprak hij nerveus, ‘staat ons nog wat te wachten.’
‘Hoezo?’
Vledder wees naar de telefoon op zijn bureau. ‘Dit gesprek komt haar gezondheid beslist niet ten goede. Mevrouw La Croix was hevig geschokt. Ze had al van haar man vernomen dat haar vader vanmorgen niet op de bank was verschenen. Ze maakte zich daar ernstige zorgen over. De heer Vanderbruggen was altijd ruim op tijd aanwezig. Zonder mankeren. Ze kon zich niet herinneren dat haar vader ooit een minuut te laat aan zijn bureau zat.’
‘Hij was op ziekenbezoek?’
Vledder knikte.
‘Hij was er… gelijk met haar man. De heer Vanderbruggen ging echter al voor het einde van het bezoekuur weg. Hij moest naar een afspraak, zei hij, in verband met zekere brieven die hij had ontvangen.’